ECLI:NL:RBDHA:2024:13582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.23209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen proceskostenveroordeling in asielzaak met betrekking tot prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 augustus 2024 uitspraak gedaan over het verzet van een Syrische opposante tegen een eerdere uitspraak die haar verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk ongegrond had afgewezen. De opposante had op 14 augustus 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 26 januari 2023. De minister van Asiel en Migratie had op 26 februari 2024 een inwilligend besluit genomen, waarna de opposante haar beroep op 4 maart 2024 introk en een verzoek om proceskostenveroordeling indiende. De rechtbank had dit verzoek op 24 april 2024 afgewezen, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend, aangezien de beslistermijn nog niet was verstreken.

De opposante heeft op 5 juni 2024 verzet ingesteld tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 4 juli 2024. In de overwegingen oordeelt de rechtbank dat de eerdere uitspraak ten onrechte buiten zitting is afgedaan, omdat er nog onbeantwoorde prejudiciële vragen waren over de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn. De rechtbank concludeert dat het verzet gegrond is en dat de eerdere uitspraak vervalt. De rechtbank hervat het onderzoek naar het verzoek om proceskostenveroordeling, maar wijst dit verzoek af, omdat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de minister echter wel tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan de opposante, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23209 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam], opposante [1] ,
geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
v-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,geopposeerde,
(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

Opposante heeft op 14 augustus 2023 beroep ingediend vanwege het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 26 januari 2023. Bij beschikking van 26 februari 2024 heeft de minister een inwilligend besluit op haar aanvraag genomen. Op 4 maart 2024 heeft opposante het beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag ingetrokken en een verzoek om een proceskostenveroordeling ingediend. Bij uitspraak van 24 april 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om een proceskostenveroordeling als kennelijk ongegrond afgewezen.
Opposante heeft tegen deze uitspraak op 5 juni 2024 verzet ingesteld. De rechtbank heeft dit verzet op zitting behandeld op 4 juli 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in deze zaak het verzoek om geopposeerde te veroordelen in de proceskosten uitspraak afgedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 april het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank was van oordeel dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, omdat de beslistermijn om op de aanvraag van opposante op het moment van indienen van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, gelet op de verlenging van de beslistermijn ingevolge WBV2023/3. Dit betekende dat sprake was van een prematuur ingediende ingebrekestelling. Het beroep voldeed daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid van de Awb. Omdat het beroep niet-ontvankelijk was, bestond er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend en dat het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk ongegrond afgewezen kon worden. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij verwijzingsuitspraak van 8 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4125) prejudiciële vragen heeft gesteld over de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn. Opposante geeft aan dat deze prejudiciële vragen gaan over de verenging van de beslistermijn met toepassing van WBV 2022/22, maar dat de verlenging van de beslistermijn op basis van WBV 2023/3 is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex en dezelfde wettelijke bepalingen. Opposante is daarom van mening dat onderhavige zaak binnen het bereik van de prejudiciële vragen valt. Omdat er prejudiciële vragen zijn gesteld over de rechtsgeldigheid van de verlening van de beslistermijn en er divergerende jurisprudentie de verschillende zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag bestaat, kan volgens opposante niet worden geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk zou zijn geweest en het verzoek om proceskosten als kennelijk ongegrond moest worden afgewezen.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet ingevolge artikel 8:54 Awb kennelijk kon worden afgedaan. Een beroep kan slechts buiten zitting worden afgedaan wanneer vaststaat dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, afgedaan kan worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft het noodzakelijk geacht om prejudiciële vragen te stellen over de rechtmatigheid van WBV 2022/22. [2] Vanwege die nog onbeantwoorde prejudiciële vragen, die ook WBV 2023/3 raken, kan er volgens de rechtbank niet worden geoordeeld dat het antwoord op die vraag buiten redelijke twijfel is. De rechtbank had daarom het beroep niet buiten zitting op de voet van artikel 8:54 Awb kunnen afdoen.
5. Dit betekent dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kon worden afgedaan met toepassing van artikel 8:54 Awb. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. Daarop gaat de rechtbank hierna in
.

Beoordeling door de rechtbank van het verzoek om een proceskostenveroordeling

Wettelijk kader
6. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75
en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de
indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de
indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit
is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Is de verlening van de beslistermijn op grond van WBV 2023/3 rechtsgeldig?
7. Verzoekster heeft haar aanvraag ingediend op 26 januari 2023. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van verzoekster op 26 juli 2023 eindigen. [3] De minister heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, de beslistermijn op asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 11 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5087) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk
heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van die sprake was
van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Daarbij merkt de rechtbank op dat de Afdeling bij uitspraak van 24 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2164) heeft overwogen dat er rekening mee moet worden gehouden dat de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De rechtbank ziet, mede gelet hierop, geen aanleiding om in deze zaak van haar oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig.
Conclusie over de proceskostenveroordeling
8. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn ten tijde van het indienen van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 27 juli 2023 prematuur is ingediend, hetgeen om die reden zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep.
9. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep vanwege het inwilligende besluit, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekster in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
Over het verzet en de proceskostenveroordeling
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door opposante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • wijst het verzoek om proceskostenveroordeling inzake het indienen voor het beroepschrift af;
  • veroordeelt geopposeerde tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan opposante.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een proceskostenveroordeling, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met opposante wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
3.Zie artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.