202302361/1/V1.
Datum uitspraak: 24 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 april 2023 in zaak nr. NL23.2624 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op aanvragen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 13 april 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, advocaat te Bussum, hoger beroep ingesteld.
Bij besluiten van 29 april 2024 heeft de staatssecretaris de aanvragen van de vreemdelingen ingewilligd.
De vreemdelingen hebben desgevraagd een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1. Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdelingen tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de staatssecretaris nog geen besluiten genomen op hun aanvragen van 16 mei 2022. Dat heeft de staatssecretaris bij besluiten van 29 april 2024 wel gedaan. Wat de vreemdelingen aanvoeren, schept geen belang voor het beoordelen van hun hoger beroep.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de staatssecretaris met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De staatssecretaris heeft na meer dan vijftien maanden na indiening van de aanvragen een besluit genomen. Dit betekent dat de staatssecretaris, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen. 3. De staatssecretaris moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de staatssecretaris niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvragen. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Besluiten 29 april 2024
4. De staatssecretaris is in de besluiten van 29 april 2024 geheel aan de aanvragen van de vreemdelingen tegemoetgekomen. De vreemdelingen hebben desgevraagd laten weten het eens te zijn met deze besluiten. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege ontstaan, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024
282-966