Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het verzoek om heroverweging stelt verweerder eerst vast dat de besluiten van 6 mei 2013 en 16 maart 2015 in rechte vaststaan. Voorts wijst verweerder er op dat eiser al eerder een verzoek om heroverweging van deze besluiten heeft ingediend, waar verweerder al op heeft gereageerd bij besluit van 13 oktober 2017. Daarom heeft verweerder in dit geval getoetst of het verzoek om heroverweging rechtens relevante nova bevat als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb ten opzichte van de vorige besluiten. Volgens verweerder bevat het verzoek geen rechtens relevante nova. De door eiser overgelegde getuigenverklaringen had hij eerder kunnen en moeten overleggen. Met de ingebrachte verklaringen is verder niet onderbouwd dat eiser altijd in het bezit is geweest van de Senegalese (de rechtbank leest: Ivoriaanse) nationaliteit en van meet af aan daar heeft verbleven. De verklaringen zijn niet afkomstig van objectieve, betrouwbare en verifieerbare bronnen. Daarnaast is sprake van tegenstrijdigheden tussen de verklaring van [naam] , de gestelde tante van eiser, en de verklaring van eiser in het eerste gehoor. De andere verklaringen zijn niet te herleiden tot door eiser eerder afgelegde verklaringen. Tijdens de eerdere heroverwegingsprocedure is al getoetst aan de Bahaddar-exceptie [9] , en werd daarin, en ook nu, geen reden gezien om aan het verzoek tegemoet te komen. Het bezwaar is kennelijk ongegrond en verweerder heeft van het horen van eiser afgezien.
Verweerder heeft daarnaast terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016 [14] waaruit volgt dat, als een rechtzoekende een bestuursorgaan verzoekt om terug te komen van een besluit, het bestuursorgaan de aanvraag af kan wijzen onder verwijzing naar een eerder afwijzend besluit ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit toepassing heeft kunnen geven aan artikel 4:6 van de Awb, en zal hierna aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden beoordelen of verweerder zich ook terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
middels deze verklaring is niet de conclusie van de taalanalyse inzake de herkomst van eiser weerlegd en het mede daarop gebaseerde standpunt dat niet geloofwaardig is geacht dat eiser de juiste gegevens heeft verstrekt bij zijn aanvragen hier te lande.
Evenmin is hiermee aangetoond dat eiser vanaf zijn geboorte tot aan zijn vertrek in 2003 in Ivoorkust heeft verbleven.”
Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, blijkt uit het besluit van 6 mei 2013 en het daarin ingelaste voornemen van 23 januari 2013 dat ook de twijfel aan de gestelde Ivoriaanse herkomst reden was om de aan eiser verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde respectievelijk onbepaalde tijd in te trekken. In het voormelde besluit van 6 mei 2013 is immers overwogen dat het taalgebruik van eiser niet is te herleiden tot een authentiek taalgebruik uit Ivoorkust, hetgeen betrekking heeft op de door eiser gestelde Ivoriaanse herkomst.”
waarschijnlijkniet tot de intrekking zou zijn overgegaan indien alle documenten over eisers Ivoriaanse nationaliteit in de intrekkingsprocedure waren overgelegd, en dat aan die verklaring niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat verweerder het besluit van 6 mei 2013 en het besluit van 16 maart 2015 zal intrekken. Ook heeft de rechtbank overwogen dat feit blijft dat eiser in de intrekkingsprocedure vorenbedoelde documenten niet heeft overgelegd, en dat de in de intrekkingsprocedure ontstane twijfel over eisers Ivoriaanse herkomst juist is versterkt door de in die procedure verkregen onderzoeksresultaten van BLT. En dat op basis van de onderzoeksresultaten van BLT kan niet worden vastgesteld dat eiser vanaf zijn geboorte tot aan zijn gestelde vertrek uit Ivoorkust aldaar heeft verbleven. De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen dan in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 24 november 2017 is gedaan.