ECLI:NL:RBDHA:2024:13679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
NL22.25501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om heroverweging van asielaanvraag en de hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om heroverweging van een asielaanvraag. Eiser, een Ivoriaanse nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend en was in het bezit van verblijfsvergunningen, die later zijn ingetrokken vanwege twijfels over zijn nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gesteld dat een asielaanvraag niet vanuit het buitenland kan worden ingediend en dat het verzoek om heroverweging op goede gronden is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven tot heroverweging. Eiser heeft weliswaar getuigenverklaringen overgelegd, maar deze zijn niet als nieuw gebleken feit aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard vanwege het schenden van de hoorplicht, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25501

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In het besluit van 14 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek tot heroverweging afgewezen.
1.1
In het besluit van 18 november 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
Bij brief van 27 juni 2023 heeft de rechtbank partijen bericht dat de behandeling van het beroep is doorverwezen naar de meervoudige kamer.
1.4
Verweerder heeft het besluit van 18 november 2022 ingetrokken. In het besluit van 10 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
1.5
Eisers beroep heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege betrekking op het bestreden besluit.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerders afwijzing van het verzoek om heroverweging stand kan houden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
Wat aan het bestreden besluit vooraf ging
3. Eiser is geboren op [datum] 1987 en heeft de Ivoriaanse nationaliteit. Hij heeft op 7 februari 2003 een asielaanvraag ingediend. Eiser is van 2 juli 2003 tot 1 januari 2005 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Aan eiser is met ingang van 28 november 2005 een verblijfsvergunning asiel verleend op grond van het categoriaal beschermingsbeleid [1] dat op dat moment gold voor asielzoekers uit Ivoorkust. Op 16 december 2008 is eiser in bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
3.1
Verweerder heeft de verblijfsvergunningen voor bepaalde en onbepaalde tijd bij besluit van 6 mei 2013 ingetrokken en een terugkeerbesluit opgelegd omdat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven Ivoriaanse nationaliteit. Deze twijfel is ontstaan omdat gebleken is dat eisers moeder de Guinese nationaliteit heeft. Er heeft een taalonderzoek plaatsgevonden door Bureau Land en Taal (BLT), met de conclusie dat het taalgebruik van eiser niet te herleiden is tot een authentiek taalgebruik uit Ivoorkust. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem heeft het beroep van eiser tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat er te laat beroep is ingesteld. [2]
3.2
Eiser heeft op 29 januari 2015 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Hij heeft daarbij een echt bevonden Ivoriaans paspoort overgelegd. Ook heeft hij nationaliteitsverklaringen van hem en zijn moeder overgelegd, en een identiteitscertificaat. Deze documenten zijn onderzocht en als ‘hoogstwaarschijnlijk echt’ aangemerkt. Verweerder heeft de aanvraag op 16 maart 2015 afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond heeft het beroep op 7 april 2015 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [3]
3.3
Eiser heeft daarop op 1 augustus 2016 voor de tweede maal een herhaalde asielaanvraag ingediend. De aanvraag is op 12 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard, en het besluit staat in rechte vast. [4]
3.4
Op 29 november 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier met de beperking ‘overige humanitaire gronden’ en/of artikel 8 van het EVRM [5] . Ook heeft eiser vanuit het buitenland op 15 maart 2017 een aanvraag ingediend om een mvv [6] met hetzelfde verblijfsdoel. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard bij besluit van 15 november 2017. Ook dit besluit staat in rechte vast. [7]
3.5
Op 8 januari 2017 heeft eiser voor de derde maal een herhaalde asielaanvraag ingediend. Eiser heeft die aanvraag aangevuld met een verzoek om heroverweging van het intrekkingsbesluit van 6 mei 2013 en het besluit tot afwijzing van de eerste herhaalde asielaanvraag van 16 maart 2015. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek tot heroverweging afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 24 november 2017 ongegrond verklaard. [8]
3.6
Op 26 oktober 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend om heroverweging van het besluit van 6 mei 2013 en het besluit van 16 maart 2015. De rechtmatigheid van de afwijzing van die aanvraag wordt beoordeeld in deze uitspraak. Bij zijn aanvraag heeft eiser tien getuigenverklaringen overgelegd van kennissen en familieleden die verklaren dat zij eiser kennen sinds zijn kindertijd in Ivoorkust.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de aanvraag om bestuurlijke heroverweging afgewezen en het bezwaar tegen die afwijzing ongegrond verklaard. Aan de afwijzing legt verweerder het volgende ten grondslag. Voor zover eiser met het verzoek ook een herhaalde asielaanvraag in heeft willen dienen, stelt verweerder zich op het standpunt dat dat niet kan vanuit het buitenland.
Ten aanzien van het verzoek om heroverweging stelt verweerder eerst vast dat de besluiten van 6 mei 2013 en 16 maart 2015 in rechte vaststaan. Voorts wijst verweerder er op dat eiser al eerder een verzoek om heroverweging van deze besluiten heeft ingediend, waar verweerder al op heeft gereageerd bij besluit van 13 oktober 2017. Daarom heeft verweerder in dit geval getoetst of het verzoek om heroverweging rechtens relevante nova bevat als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb ten opzichte van de vorige besluiten. Volgens verweerder bevat het verzoek geen rechtens relevante nova. De door eiser overgelegde getuigenverklaringen had hij eerder kunnen en moeten overleggen. Met de ingebrachte verklaringen is verder niet onderbouwd dat eiser altijd in het bezit is geweest van de Senegalese (de rechtbank leest: Ivoriaanse) nationaliteit en van meet af aan daar heeft verbleven. De verklaringen zijn niet afkomstig van objectieve, betrouwbare en verifieerbare bronnen. Daarnaast is sprake van tegenstrijdigheden tussen de verklaring van [naam] , de gestelde tante van eiser, en de verklaring van eiser in het eerste gehoor. De andere verklaringen zijn niet te herleiden tot door eiser eerder afgelegde verklaringen. Tijdens de eerdere heroverwegingsprocedure is al getoetst aan de Bahaddar-exceptie [9] , en werd daarin, en ook nu, geen reden gezien om aan het verzoek tegemoet te komen. Het bezwaar is kennelijk ongegrond en verweerder heeft van het horen van eiser afgezien.
Is de aanvraag (ook) een herhaalde asielaanvraag?
5. Eiser voert aan dat hij ook de intentie had om, samen met zijn verzoek om een bestuurlijke heroverweging, een herhaalde asielaanvraag in te dienen. Verweerder heeft deze aanvraag volgens eiser ten onrechte niet in behandeling genomen, althans heeft eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om de herhaalde asielaanvraag in te dienen. Eisers gemachtigde heeft ter zitting betoogd dat verweerder ook eisers asielaanvraag vanuit het buitenland in behandeling kan nemen. Het is voor eiser niet nodig om zich in Ter Apel te melden, zoals doorgaans bij het indienen van asielaanvraag wordt verlangd, omdat eiser al eerder asielaanvragen heeft ingediend en zijn identiteit en persoonsgegevens daardoor bij verweerder bekend zijn. Bovendien verplicht de Procedurerichtlijn [10] verweerder niet om een persoonlijk onderhoud te hebben met eiser over zijn asielaanvraag, maar kan ook op grond van de stukken een beslissing worden genomen.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een asielaanvraag niet vanuit het buitenland kan worden ingediend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend op grond van artikel 14 en artikel 29, eerste lid en onder a (vluchtelingenstatus) of b (subsidiaire bescherming) van de Vw. De procedures voor toekenning en intrekking van internationale bescherming als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw – dus ook van opvolgende verzoeken om internationale bescherming – zijn neergelegd in de Procedurerichtlijn en geïmplementeerd in nationale wetgeving. Deze richtlijn is van toepassing op verzoeken om internationale bescherming die op het grondgebied, daaronder begrepen aan de grens, in de territoriale wateren, of in de transitzones van de lidstaten worden gedaan. [11] Er kan dus geen internationale beschermingsstatus worden verleend als bedoeld in de Procedurerichtlijn wanneer daarom is verzocht vanuit het buitenland en buiten dit toepassingsgebied. Ook de nationale wetgeving biedt niet de mogelijkheid vanuit het buitenland een asielaanvraag in te dienen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het verzoek terecht niet als herhaalde asielaanvraag in behandeling heeft genomen, althans dat verweerder eiser niet in de gelegenheid hoefde te stellen om vanuit het buitenland een asielaanvraag in te dienen.
Heeft verweerder het verzoek om heroverweging op goede gronden afgewezen?
6. Verweerder heeft het verzoek om heroverweging afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder daarmee een beperkte, en verouderde maatstaf heeft gehanteerd, omdat deze maatstaf is verruimd met de arresten L.H. [12] en X.Y. [13] , overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat deze arresten niet van toepassing zijn op eisers verzoek om bestuurlijke heroverweging, maar dat deze betrekking hebben op de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat deze arresten ook van toepassing zijn op een verzoek om bestuurlijke heroverweging.
Verweerder heeft daarnaast terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016 [14] waaruit volgt dat, als een rechtzoekende een bestuursorgaan verzoekt om terug te komen van een besluit, het bestuursorgaan de aanvraag af kan wijzen onder verwijzing naar een eerder afwijzend besluit ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit toepassing heeft kunnen geven aan artikel 4:6 van de Awb, en zal hierna aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden beoordelen of verweerder zich ook terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
6.1
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [15] moeten onder de in artikel 4:6 van de Awb bedoelde nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd.
6.2
Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de getuigenverklaringen eerder had kunnen en moeten overleggen. Volgens eiser heeft verweerder in de loop van de procedures die eiser heeft gevoerd om de intrekking teniet te doen, steeds nieuwe argumenten toegevoegd om de intrekking te rechtvaardigen. Aan de intrekking van eisers verblijfsvergunningen lag aanvankelijk niet ten grondslag dat er twijfel was over de herkomst van eiser. Slechts over zijn gestelde Ivoriaanse nationaliteit bestond twijfel, zo stelt eiser. Die twijfel heeft eiser weggenomen door bij zijn eerste herhaalde asielaanvraag een echt Ivoriaans paspoort over te leggen, waarop verweerder aan hem heeft tegengeworpen dat hij niet heeft aangetoond dat hij altijd in het bezit is geweest van deze nationaliteit. Toen in rechte vast is komen te staan dat eiser vanaf zijn geboorte de Ivoriaanse nationaliteit heeft, heeft verweerder weer een nieuw standpunt ingenomen. Verweerder werpt eiser nu tegen dat hij zijn herkomst niet heeft aangetoond. Concreet stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij vanaf zijn geboorte tot zijn vertrek, dus van 1987 tot 2003, in Ivoorkust heeft verbleven. Om ook dit standpunt te weerleggen, heeft eiser de getuigenverklaringen overgelegd. Eiser kon deze verklaringen niet eerder overleggen, omdat hij niet eerder, in ieder geval niet ten tijde van de intrekking, op de hoogte was van deze tegenwerping.
6.3
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eisers betoog, dat hij niet eerder wist dat twijfel over zijn herkomst de reden was voor intrekking van zijn verblijfsvergunning, strookt niet met wat in eerdere in rechte vaststaande uitspraken is overwogen. De rechtbank wijst in dat verband op overweging 7 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 11 oktober 2016. Daarin overweegt de rechtbank (cursivering door de rechtbank):
“De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verklaring van Ivoriaanse nationaliteit van de ambassade van Ivoorkust van 22 juli 2016 terecht niet heeft aangemerkt als nieuw element of nieuwe bevinding als bedoeld in artikel 30a, eerste lid en onder d, van de Vw 2000. Uit deze verklaring blijkt weliswaar dat eiser vanaf zijn geboorte de Ivoriaanse nationaliteit heeft, hetgeen ten opzichte van de vorige procedures een nieuw feit of veranderde omstandigheid oplevert, maar
middels deze verklaring is niet de conclusie van de taalanalyse inzake de herkomst van eiser weerlegd en het mede daarop gebaseerde standpunt dat niet geloofwaardig is geacht dat eiser de juiste gegevens heeft verstrekt bij zijn aanvragen hier te lande.
Evenmin is hiermee aangetoond dat eiser vanaf zijn geboorte tot aan zijn vertrek in 2003 in Ivoorkust heeft verbleven.”
Daarnaast wijst de rechtbank op overweging 11.2 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 24 november 2017 (cursivering door de rechtbank):
“De rechtbank verwerpt eisers stelling, dat aan de onder 2.6 vermelde intrekking de twijfel aan eisers gestelde herkomst uit Ivoorkust niet ten grondslag heeft gelegen, nu deze stelling berust op een onjuiste lezing van het besluit van 6 mei 2013 en het daarin ingelaste voornemen.
Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, blijkt uit het besluit van 6 mei 2013 en het daarin ingelaste voornemen van 23 januari 2013 dat ook de twijfel aan de gestelde Ivoriaanse herkomst reden was om de aan eiser verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde respectievelijk onbepaalde tijd in te trekken. In het voormelde besluit van 6 mei 2013 is immers overwogen dat het taalgebruik van eiser niet is te herleiden tot een authentiek taalgebruik uit Ivoorkust, hetgeen betrekking heeft op de door eiser gestelde Ivoriaanse herkomst.”
6.4
Gelet op deze uitspraken was al vanaf eind 2016 bij eiser bekend dat zijn gestelde Ivoriaanse herkomst ter discussie stond, en dat het aan eiser was om, ter onderbouwing van een herhaalde asielaanvraag of een verzoek om bestuurlijke heroverweging, aan te tonen dat hij van zijn geboorte tot zijn vertrek in Ivoorkust heeft gewoond. Daarom heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de getuigenverklaringen eerder had kunnen en moeten overleggen. Verweerder heeft de getuigenverklaringen daarom, gelet op zijn beleid in het kader van artikel 4:6 van de Awb, terecht niet als nieuw gebleken feit aangemerkt. Verweerder heeft daarom niet hoeven toetsen of de getuigenverklaringen aanleiding geven tot heroverweging van het besluit op de eerste aanvraag.
Is het besluit evident onredelijk?
7. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [16]
7.1
Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat verweerders gemachtigde tijdens de zitting van 6 oktober 2016 bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft verklaard dat indien in de intrekkingsprocedure documenten over eisers Ivoriaanse nationaliteit zouden zijn overgelegd, verweerder niet tot intrekking van de verblijfsvergunningen zou zijn overgegaan. Om deze reden is het besluit om niet tot heroverweging van de intrekking of van de afwijzing van de eerste herhaalde asielaanvraag over te gaan, volgens eiser evident onredelijk.
De rechtbank merkt in dat verband op dat deze beroepsgrond al eerder naar voren is gebracht en beoordeeld is in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 24 november 2017. De rechtbank heeft in overweging 11.6 van die uitspraak, kort samengevat, in de eerste plaats geconstateerd dat uit de zittingsaantekeningen blijkt dat verweerders gemachtigde ter zitting van 6 oktober 2016 heeft verklaard dat
waarschijnlijkniet tot de intrekking zou zijn overgegaan indien alle documenten over eisers Ivoriaanse nationaliteit in de intrekkingsprocedure waren overgelegd, en dat aan die verklaring niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat verweerder het besluit van 6 mei 2013 en het besluit van 16 maart 2015 zal intrekken. Ook heeft de rechtbank overwogen dat feit blijft dat eiser in de intrekkingsprocedure vorenbedoelde documenten niet heeft overgelegd, en dat de in de intrekkingsprocedure ontstane twijfel over eisers Ivoriaanse herkomst juist is versterkt door de in die procedure verkregen onderzoeksresultaten van BLT. En dat op basis van de onderzoeksresultaten van BLT kan niet worden vastgesteld dat eiser vanaf zijn geboorte tot aan zijn gestelde vertrek uit Ivoorkust aldaar heeft verbleven. De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen dan in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 24 november 2017 is gedaan.
8. Eiser heeft verder ter zitting aangevoerd dat verweerder ten onrechte in de besluitvorming niet is ingegaan op eisers kritiek op de taalanalyse. Eiser heeft aangevoerd dat uit de taalanalyse niet volgt dat hij niet uit Ivoorkust komt. Aanleiding voor het uitvoeren van een taalanalyse was de omstandigheid dat eisers moeder ook de Guinese nationaliteit zou bezitten, terwijl eiser later heeft onderbouwd dat zijn moeder ook de Ivoriaanse nationaliteit heeft gehad. Daarnaast heeft eiser in de eerste herhaalde asielaanvraag gesteld dat hij ook een Ivoriaanse straattaal beheerst, waarvoor ook aanwijzingen zijn af te leiden uit het rapport van BLT. Hier is ten onrechte geen aandacht aan besteed.
8.1
De rechtbank benadrukt in dit verband dat het intrekkingsbesluit waaraan de taalanalyse ten grondslag ligt, en de besluiten tot afwijzing van de herhaalde asielaanvragen in rechte vast staan. Voor het oordeel dat vasthouden aan de conclusies van de taalanalyse evident onredelijk is, dient het daarom ontegenzeggelijk duidelijk te zijn dat de taalanalyse ten onrechte heeft bijgedragen aan de intrekking van eisers verblijfsvergunningen. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan die maatstaf heeft voldaan. In de verklaring van onderzoek van BLT staat waar het oordeel op gebaseerd is en waarom de conclusie is genomen dat eiser niet herleidbaar is tot een authentiek taalgebruik uit Ivoorkust. Vastgesteld kan worden dat eiser geen contra-expertise heeft laten uitvoeren om deze conclusies te weerleggen. Eiser heeft enkele kritische kanttekeningen geplaatst bij de conclusies van BLT, maar deze vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel, en geven daarom evenmin aanleiding voor het oordeel dat ontegenzeggelijk duidelijk is dat de taalanalyse niet ten grondslag kon worden gelegd aan de intrekking.
Heeft verweerder eiser moeten horen in bezwaar?
9. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft het bezwaar in eerste instantie bij besluit van 18 november 2022 ongegrond verklaard. Op 10 september 2023 heeft verweerder dit besluit vervangen door een nieuw besluit op het bezwaar. Omdat verweerder het aanvankelijke besluit op bezwaar heeft vervangen en zijn motivering heeft aangepast, kan niet worden gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en heeft verweerder niet kunnen afzien van het horen van eiser.
9.1
Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met hoorplicht. De beroepsgrond slaagt en het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, maar de rechtgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand laten. Eiser is in beroep immers ruimschoots in de gelegenheid gesteld alle feitelijke en juridische gronden en argumenten naar voren te brengen. Zoals hiervoor is overwogen, slagen deze argumenten en gronden niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond vanwege het schenden van de hoorplicht en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Maar omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder terecht de verzoeken tot heroverweging heeft afgewezen, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand.
10.1
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op €1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 10 september 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzitter, en mr. L.M. Kos en mr. H. Battjes, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 29, eerste lid, onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.AWB 13/18192, uitspraak van 21 november 2013.
3.201503059/1/V2, uitspraak van 19 juni 2015.
4.Uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Zwolle van 11 oktober 2016, AWB 16/20717, bevestigd door de Afdeling op 9 januari 2017, 201607881/3/V1;.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Machtiging tot voorlopig verblijf.
7.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 18 april 2018, AWB 17/14797 en AWB 17/16053, bevestigd door de Afdeling op 20 augustus 2018, 201804133/1/V1.
8.NL17.11203.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1381, en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
10.Richtlijn
11.Artikel 3, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
12.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, L.H., ECLI:EU:C:2021:478.
13.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 september 2021, X.Y., ECLI:EU:C:2021:710.
15.Onder meer in de uitspraken van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:663 en 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4854).