ECLI:NL:RBDHA:2024:13760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.7365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft verzoeker op 26 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 23 oktober 2022. De minister van Asiel en Migratie heeft op 12 maart 2024 de asielaanvraag ingewilligd. Verzoeker trok zijn beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan zijn verzoek heeft voldaan, kan de rechtbank op verzoek van verzoeker het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat de asielaanvraag van verzoeker op 23 oktober 2022 is ingediend en dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden op 23 april 2023 eindigde. Echter, door de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 is deze termijn verlengd met negen maanden, waardoor de beslistermijn op 23 januari 2024 eindigde.

De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 22 januari 2024 prematuur was, omdat de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken. De ingebrekestelling van 19 februari 2024 was daarentegen rechtsgeldig. Aangezien het beroepschrift prematuur is ingediend, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan op 27 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt. Verzoeker kan binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7365

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 26 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 23 oktober 2022.
Bij besluit van 12 maart 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd.
Verzoeker heeft het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. [2] Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Verzoeker heeft op 23 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw [3] binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in geval van verzoeker op 23 april 2023 eindigen. Verweerder heeft echter met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [4] de beslistermijn verlengd met negen maanden, waardoor deze voor verzoeker op 23 januari 2024 is geëindigd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [5] geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. De omstandigheid dat de Afdeling [6] prejudiciële vragen heeft gesteld [7] aan het Hof [8] , vormt geen aanleiding om de zaak aan te houden tot het Hof die vragen heeft beantwoord. Verzoeker heeft op 22 januari 2024 en op 19 februari 2024 verweerder in gebreke gesteld. De ingebrekestelling van 22 januari 2024 is prematuur ingediend, omdat op dat moment de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken. Daarentegen is de ingebrekestelling van 19 februari 2024 rechtsgeldig ingediend. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. Dit maakt dat het beroepschrift prematuur is ingediend en niet geldig is. Nu niet aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb is voldaan, is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 27 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Verwijzingsuitspraak 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie.