ECLI:NL:RBDHA:2024:13899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.27338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 4 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor refoulement bij overdracht aan Frankrijk en dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat de overdracht aan Frankrijk kan plaatsvinden. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bijzonder kwetsbaar is en dat de minister geen aanleiding had om de aanvraag in behandeling te nemen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27338

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en
de minister van Asiel en Migratievoorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.27339. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 8 mei 2024 bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 21 mei 2024, op grond van artikel 18, eerste lid aanhef en onder d van de Dublinverordening, aanvaard.
Beroepsgronden
5. Eiser betoogt dat hij bij overdracht aan Frankrijk vreest voor refoulement en dat de minister ten aanzien van Frankrijk ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser vreest dat hij na overdracht geen opvang en medische voorzieningen kan krijgen, hetgeen neerkomt op schending van artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser wijst in dit verband op het arrest Jawo [3] en het arrest Tarakhel t. Zwitserland. [4] Daarbij verwijst eiser ook naar zijn medische klachten. Eiser stelt daarom dat de minister individuele garanties bij Frankrijk zou moeten vragen vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid. Eiser betoogt ten slotte dat de minister aanleiding had moeten zien om in zijn geval wegens humanitaire redenen de asielaanvraag aan zich te trekken.
Mocht de minister ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. [5] Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Bijvoorbeeld door tekortkomingen in de asielprocedure, opvang of de medische zorg. Daarvan zal pas sprake zijn als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [6]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt dat eiser met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft al geoordeeld dat niet uit het AIDA Country report (update 2022) kan worden opgemaakt dat er structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk zijn. [7] Het is de rechtbank niet gebleken dat de situatie in het door eiser aangehaalde AIDA Country report (update 2023) daar wezenlijk van verschilt. Ditzelfde geldt voor de verwijzing van eiser naar het hoofdstuk over Frankrijk in het rapport van Amnesty International 2022/2023. Mocht eiser toch problemen ervaren dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten.
6.2.
Eisers beroepsgrond dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op indirect refoulement slaagt ook niet. De rechtbank oordeelt, gelet op recente jurisprudentie van de Afdeling, in Dublinprocedures niet meer of sprake zou kunnen zijn van indirect refoulement. [8] Mochten zich onverhoopt bij terugkeer in Frankrijk toch problemen voordoen, dan dient eiser zich daarover te beklagen bij de (hogere) Franse autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat voor eiser niet de mogelijkheid bestaat om zijn vrees voor refoulement in Frankrijk aan te kaarten.
Is er sprake van bijzondere kwetsbaarheid?
7. In het Tarakhel-arrest heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, indien de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. [9] Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 volgt dat het Tarakhel-arrest ook van toepassing kan zijn op andere bijzondere kwetsbare personen indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de vreemdelingen ook van belang kunnen zijn. [10] Verder ligt de bewijslast dat er sprake is van betreffende bijzondere kwetsbaarheid bij de vreemdeling. [11]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat er in het geval van eiser sprake is van bijzondere kwetsbaarheid zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken weliswaar blijkt dat eiser onder meer bekend is met epileptische aanvallen, maagklachten en een afspraak heeft met een plastisch chirurg, maar dit is onvoldoende onderbouwing om aan te nemen dat eiser bijzonder kwetsbaar is. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zonder aanvullende garanties geen zorg- en opvangvoorzieningen zal ontvangen in Frankrijk. Bovendien heeft eiser in Frankrijk al eerder medische hulp ontvangen en medicatie gekregen. Daarnaast hebben de Franse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. Zoals hiervoor overwogen, is het aan eiser om bij de Franse autoriteiten te klagen als hij wordt geconfronteerd met tekortkomingen in de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen, of anderszins.
Moet de minister de asielaanvraag in behandeling nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel, dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Er mag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit worden gegaan dat eiser in Frankrijk toegang heeft tot opvang en medische zorg en dat de medische zorg van een vergelijkbaar niveau is als in Nederland. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd, ook niet door overlegging van het patiëntendossier, dat zijn medische klachten het gevolg zijn van een gebrek aan opvang of het onthouden van medische zorg in Frankrijk. De minister heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.
4.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816), de uitspraak van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1256) en meer recentelijk de uitspraak van 27 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2625).
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), onder overwegingen 91-93.
7.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3737) en van 10 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2373).
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2359).
9.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.