In deze zaak heeft eiser op 7 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 13 oktober 2023 in gebreke gesteld en op 30 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op 19 december 2023 het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen 16 weken een beslissing te nemen. Deze termijn is verstreken zonder dat de minister een besluit heeft genomen, wat heeft geleid tot een nieuw beroep van eiser op 2 juli 2024. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in gebreke is gebleven en dat de aan de eerdere uitspraak verbonden dwangsom van € 7.500,- inmiddels volledig verbeurd is. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en legt de minister een nieuwe dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank heeft de minister verder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen – Telman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.