ECLI:NL:RBDHA:2024:1468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
NL24.256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt een onbekende nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 1973, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land wordt aangewezen. Eiser betoogt dat er in Kroatië sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure, waaronder mishandeling en discriminatie, en dat hij daar onvoldoende rechtsbescherming zal krijgen. Hij verwijst naar eerdere prejudiciële vragen en uitspraken die de situatie in Kroatië aan de orde stellen.

De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublinzaken geldt, wat inhoudt dat verweerder mag vertrouwen op de naleving van Europese en mensenrechtenverdragen door andere lidstaten, tenzij eiser kan aantonen dat er sprake is van ernstige tekortkomingen. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de situatie in Kroatië zodanig is dat zijn overdracht daar een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengt. De rechtbank wijst erop dat de hoogste bestuursrechter in eerdere uitspraken heeft bevestigd dat er geen concreet bewijs is van pushbacks in Kroatië en dat de asielaanvraag van eiser daar in behandeling zal worden genomen volgens de Europese richtlijnen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun klachten over de behandeling van hun aanvragen bij de autoriteiten van het verantwoordelijke land in te dienen, in dit geval Kroatië.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.256

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt een onbekende nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1973. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er in Kroatië sprake is van systeem gerelateerde structurele tekortkomingen in de asielprocedure. De opvang en procedures zijn van onvoldoende kwaliteit. Ook is er sprake van pushbacks en zal eiser in Kroatië onvoldoende rechtsbescherming zal krijgen. Verder is eiser mishandeld en hij heeft daardoor een hersenbloeding gekregen. Daarnaast heeft eiser te maken gehad met discriminatie en had hij in Kroatië geen recht op een tolk. Ook zal hij in een ander land dan Nederland geen gezinshereniging kunnen realiseren. Vanwege de ernst van de omstandigheden en om humanitaire redenen zou verweerder op grond van in artikel 17, eerste lid Dublinverordening de asielaanvraag aan zich moeten trekken. De situatie in Kroatië is vergelijkbaar met die in Polen. De antwoorden op de prejudiciële vragen die op 15 juni 2022 [2] zijn gesteld ten aanzien van de deelbaarheid van het interstatelijke vertrouwensbeginsel moeten daarom worden afgewacht. Verder loopt eiser bij uitzetting een reële kans op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [3] , artikel 3 van het EVRM [4] , de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn, de Terugkeerrichtlijn en de Procedurerichtlijn. Er is nog steeds twijfel over de bescherming van asielzoekers in Kroatië, met name transgenders, en over de overheidsinformatie vanuit Kroatië. Eiser onderbouwt dit met een verwijzing naar een aantal uitspraken [5] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
5.1
Ook in de onderhavige zaak mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit ten aanzien van Kroatië niet kan. De hoogste bestuursrechter heeft dit in de uitspraak van 13 september 2023 [6] bevestigd. Volgens de hoogste bestuursrechter heeft verweerder met het onderzoek naar de actuele situatie voor Dublinclaimanten in Kroatië de twijfel weggenomen of hij nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij is van belang dat de hoogste bestuursrechter de door eiser aangehaalde prejudiciële vragen heeft meegenomen in haar overweging en heeft geconcludeerd dat er geen concreet bewijs is dat Dublinclaimanten op dit moment te maken hebben met pushbacks in Kroatië. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.2
Verder heeft eiser geen concrete informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen in het Kroatische asiel- en opvangsysteem. Met het claimakkoord heeft Kroatië gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen, waaronder de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn, de Terugkeerrichtlijn en de Procedurerichtlijn. Daarom kan van eiser worden gevergd dat hij opnieuw een verzoek om internationale bescherming indient in Kroatië, ook als hij in het verleden te maken heeft gehad met pushbacks. Als eiser in Kroatië toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen of problemen bij de behandeling of beoordeling van zijn asielaanvraag, in de opvang, of anderszins ligt het op zijn weg hierover bij de Kroatische autoriteiten te klagen.
5.3
Daarnaast doet eiser een beroep op bescherming van LHBTI-personen en met name transgenders. Nu niet is gebleken dat eiser zelf een transgender of LHBTI persoon is, valt dit buiten de omvang van het geding en zal de rechtbank zich hier niet over uitlaten. Het beroep op gezinshereniging kan eiser kenbaar maken bij de Kroatische autoriteiten. De beroepsgrond dat eiser dit alleen in Nederland kenbaar kan maken slaagt niet.
5.4.
Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Kroatië van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit heeft verweerder voldoende gemotiveerd.
5.5.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het Hof onlangs heeft geoordeeld dat - kort gezegd - een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [7] Nu verweerder heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, zal de rechtbank daarom niet meer op deze beroepsgrond ingaan.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
2.Tussenuitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
5.Uitspraken van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8122 en ECLI:NL:RBDHA:2023:8123, rechtbank Haarlem van 25 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15093 en rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RBOT:2023:7453.
7.Uitspraak van 30 november 2023,