ECLI:NL:RBDHA:2024:1468
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt een onbekende nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 1973, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land wordt aangewezen. Eiser betoogt dat er in Kroatië sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure, waaronder mishandeling en discriminatie, en dat hij daar onvoldoende rechtsbescherming zal krijgen. Hij verwijst naar eerdere prejudiciële vragen en uitspraken die de situatie in Kroatië aan de orde stellen.
De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublinzaken geldt, wat inhoudt dat verweerder mag vertrouwen op de naleving van Europese en mensenrechtenverdragen door andere lidstaten, tenzij eiser kan aantonen dat er sprake is van ernstige tekortkomingen. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de situatie in Kroatië zodanig is dat zijn overdracht daar een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengt. De rechtbank wijst erop dat de hoogste bestuursrechter in eerdere uitspraken heeft bevestigd dat er geen concreet bewijs is van pushbacks in Kroatië en dat de asielaanvraag van eiser daar in behandeling zal worden genomen volgens de Europese richtlijnen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun klachten over de behandeling van hun aanvragen bij de autoriteiten van het verantwoordelijke land in te dienen, in dit geval Kroatië.