In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan op 22 augustus 2024 in het beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 22 januari 2023. De minister heeft echter niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat heeft geleid tot het beroep van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn, die onder normale omstandigheden zes maanden bedraagt, met negen maanden heeft verlengd op basis van WBV 2023/3. Eiser heeft de minister op 29 mei 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen aangegeven dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij eerst een ingebrekestelling heeft gedaan. De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de aanvraag. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier M.M. Mulder. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.