ECLI:NL:RBDHA:2024:15103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
NL24.22229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming asielaanvraag en niet-tijdig beslissen door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Oukil. Eiser had eerder, op 4 januari 2024, een beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door verweerder, de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank had verweerder toen opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen op de asielaanvraag. Echter, verweerder heeft deze termijn niet nageleefd en op 11 januari 2024 een besluitmoratorium ingesteld voor asielaanvragen van personen uit de Palestijnse gebieden. Dit moratorium werd later door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 april 2024 vernietigd, waardoor het geacht wordt nooit te hebben bestaan.

Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld op 27 mei 2024, omdat verweerder geen beslissing had genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was en het onderzoek heeft gesloten. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit had genomen en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 437,50.

De rechtbank heeft in deze uitspraak belangrijke juridische overwegingen uiteengezet over de verplichtingen van bestuursorganen bij het nemen van besluiten op asielaanvragen en de gevolgen van het niet tijdig beslissen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zich aan gestelde termijnen te houden en de rechtsbescherming van asielzoekers te waarborgen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.22229
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. S. Oukil),

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 4 januari 2024 (in de zaak met het kenmerk NL23.33838) heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder (alsnog) een beslissing op de asielaanvraag van eiser moet nemen. De rechtbank heeft verweerder hiertoe een termijn van twee weken gegeven. Tot op heden heeft verweerder hieraan geen gevolg gegeven. Op 27 mei 2024 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 4 januari 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
besluit.3
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
4. In de uitspraak van 4 januari 2024 (in de zaak met het kenmerk NL23.33838) heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder binnen een termijn van twee weken alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser moet nemen. Op 11 januari 2024 heeft verweerder een besluitmoratorium4 ingesteld voor asielaanvragen van personen afkomstig uit de Palestijnse gebieden (hierna: besluitmoratorium). De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluitmoratorium. Echter, bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 april 20245 heeft de Afdeling het besluitmoratorium vernietigd. Dit betekent dat het besluitmoratorium wordt geacht nooit te hebben bestaan.6 De rechtbank stelt daarom vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn van twee weken opnieuw een besluit heeft genomen op de asielaanvraag van eiser.
5. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
6. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.7 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.8
7. Verweerder heeft niet gemotiveerd verzocht om een langere beslistermijn. Voor het aannemen van een dergelijk bijzonder geval ziet de rechtbank dan ook in deze zaak geen aanleiding. Om die reden zal de rechtbank verweerder nu de nadere beslistermijn van twee weken geven, als bedoeld in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. Eiser heeft gevraagd om een termijn van één week. De rechtbank gaat daarin niet mee. Zij acht deze termijn te kort voor verweerder om tot zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen.

Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?

8. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 20229 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.10
4 Staatscourant van 10 januari 2024, nr. 149.
7 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
8 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
10 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 augustus 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.