In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder in Kroatië om internationale bescherming verzocht, en de Kroatische autoriteiten hadden het verzoek tot terugname geaccepteerd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat er sprake is van willekeur en dat zijn individuele omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen.
De rechtbank heeft de zaak op 26 september 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser betoogde dat de terugnameprocedure in Kroatië niet voldoende waarborgen biedt en dat hij het risico loopt op pushbacks en slechte opvangomstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de behandeling in Kroatië in strijd is met internationale normen.
De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt inzicht in de toepassing van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielzaken.