ECLI:NL:RBDHA:2024:15620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.35860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Kroatië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder in Kroatië om internationale bescherming verzocht, en de Kroatische autoriteiten hadden het verzoek tot terugname geaccepteerd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat er sprake is van willekeur en dat zijn individuele omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen.

De rechtbank heeft de zaak op 26 september 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser betoogde dat de terugnameprocedure in Kroatië niet voldoende waarborgen biedt en dat hij het risico loopt op pushbacks en slechte opvangomstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de behandeling in Kroatië in strijd is met internationale normen.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt inzicht in de toepassing van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielzaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35860

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Met het besluit van 13 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1995 en de Turkse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 9 maart 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor deze aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 13 juni 2023 in Kroatië om internationale bescherming heeft verzocht. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening de Kroatische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 9 mei 2024 geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, en voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van (mogelijke) willekeur gelet op de omstandigheid dat het terugnameverzoek van eisers neef is geweigerd terwijl het terugnameverzoek dat ziet op eiser wel is geaccepteerd. De enkele verwijzing naar het claimakkoord is onvoldoende. Gelet op de bewoordingen daarvan zijn er ook gegronde redenen om aan te nemen dat eisers asielaanvraag in Kroatië niet verder in behandeling zal worden genomen, omdat deze aanvraag als ingetrokken wordt beschouwd. Voor zover de aanvraag wel in behandeling zal worden genomen, zal dat plaatsvinden in de versnelde (grens-)procedure wat betekent dat er geen garantie is dat Kroatië de asielaanvraag inhoudelijk zal beoordelen. In dit verband is ook van belang dat eiser in Kroatië helemaal geen eerdere asielaanvraag heeft ingediend. Daarbij komt dat deze procedure minder waarborgen biedt. Verder kan ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. In Kroatië is sprake van pushbacks: het illegaal uitzetten van asielzoekers, zonder dat eerst sprake is geweest van een fatsoenlijke asielprocedure. Verder wijst eiser op de staat van de opvangvoorzieningen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA-rapport van 26 juni 2023. Ook zijn eisers verklaringen over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië onvoldoende betrokken in de besluitvorming. Eiser wijst tot slot op de omstandigheid dat de Afdeling op 28 augustus 2024 een zitting heeft gehouden over de kwaliteit van de opvangvoorzieningen en het risico op pushbacks in Kroatië. Gelet hierop en gelet op het feit dat er meerdere zaken zijn aangehouden en/of er voorlopige voorzieningen zijn toegewezen in afwachting van deze Afdelingsuitspraak, verzoekt de gemachtigde van eiser om aanhouding totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van (mogelijke) willekeur gelet op de omstandigheid dat het terugnameverzoek van eisers neef is geweigerd terwijl het terugnameverzoek dat ziet op eiser wel is geaccepteerd. In tegenstelling tot eisers stelling heeft verweerder niet slechts naar het claimakkoord verwezen. Verweerder heeft namelijk ook overwogen dat alle relevante informatie is verstrekt aan de autoriteiten van Kroatië voor de beoordeling van het terugnameverzoek en dat gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden aangenomen dat deze beoordeling zorgvuldig is verlopen. Eiser heeft verder geen concrete aanknopingspunten aangedragen waarom deze beoordeling niet zorgvuldig zou zijn geweest.
5. De Kroatische autoriteiten hebben de terugname van eisers expliciet geaccepteerd onder verwijzing naar artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Deze bepaling beschrijft de procedure voor gevallen waarin de eerdere asielaanvraag in de ontvangende lidstaat is ingetrokken (of als ingetrokken is beschouwd). Hierbij is van belang dat volgens de recente rechtspraak ten aanzien van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [1] De Afdeling heeft namelijk op 13 september 2023 geoordeeld dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [2] Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [3] Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat Kroatië eiser volgens de geldende internationale wet- en regelgeving zal behandelen. Dit is pas anders als eiser aannemelijk maakt dat er in Kroatië sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure. Hierin is eiser niet geslaagd.
6. Eiser heeft in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinterugkeerder slachtoffer wordt van pushbacks bij overdracht naar Kroatië of dat hij na overdracht in zodanig slechte omstandigheden terecht zal komen dat de bijzonder hoge drempel als bedoeld in het Jawo-arrest [4] wordt bereikt. De Afdeling heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken krijgen met pushbacks of dat zij het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De verwijzing van eiser naar een passage in het AIDA-rapport van 26 juni 2023 leidt niet tot een ander oordeel, deze passage ziet namelijk niet specifiek op Dublinterugkeerders. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht als Dublinterugkeerder een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
7. Eiser heeft evenmin informatie overgelegd waaruit blijkt dat in Kroatië sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen voor asielzoekers. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord de terugname van eiser geaccepteerd. Dat betekent dat de autoriteiten van Kroatië eiser volgens de geldende internationale wet- en regelgeving zal behandelen. Niet is gebleken dat eiser bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is.
8. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van de huidige lijn van de Afdeling. Dat de Afdeling vragen heeft gesteld aan verweerder over de opvangvoorzieningen, er meerdere zaken zijn aangehouden in afwachting van de Afdelingsuitspraak, de recente uiteenlopende rechtspraak van de diverse zittingsplaatsen
en de omstandigheid dat de Afdeling een verzoeken om een voorlopige voorziening heeft toegewezen leidt vooralsnog niet tot een ander oordeel.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat zijn overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft omstandigheden aangevoerd over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten tijdens zijn verblijf daar die zien op de situatie waarin hij vreest na overdracht terecht te komen. Deze omstandigheden heeft verweerder betrokken in zijn beoordeling. Verweerder heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser verder geen individuele bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op basis waarvan verweerder de asielaanvraag aan zich zou moeten trekken of op basis waarvan de overdracht van eiser van een onevenredige hardheid getuigt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit beginsel houdt in dat de lidstaten van de Europese Unie ervan uit mogen gaan dat de andere lidstaten zich aan de Europese afspraken houden, waaronder die over de behandeling van asielzoekers.
4.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, met zaaknummer ECLI:EU:C:2019:218.