ECLI:NL:RBDHA:2024:15969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 24-3816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake leefgeld op grond van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne

Op 7 augustus 2024 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten de verstrekking van leefgeld aan verzoekster stop te zetten per 1 oktober 2024, omdat zij bij haar Nederlandse man woont en er geen sprake zou zijn van particuliere opvang. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat het bestreden besluit geschorst zou worden en het leefgeld doorbetaald zou worden tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Op 2 oktober 2024 heeft verweerder echter medegedeeld dat verzoekster alsnog leefgeld zal ontvangen, overeenkomstig de bedragen die zij zou krijgen als er sprake was van particuliere opvang. Dit kwam voort uit de situatie dat haar echtgenoot een AOW-uitkering ontvangt en geen aanvulling kan krijgen omdat verzoekster een niet-rechthebbende partner is.

Nadat verweerder aan verzoekster tegemoet was gekomen, heeft zij haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om een veroordeling in de door haar gemaakte proceskosten. Verweerder heeft aangegeven geen aanleiding te zien voor een proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechter overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze artikelen zijn ook van toepassing op de voorlopige voorzieningenprocedure. Wanneer een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, kan de voorzieningenrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder in dit geval tegemoet is gekomen aan het verzoek van verzoekster en veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €875,-, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Omdat er geen griffierecht is geheven, hoeft verweerder dit bedrag niet aan verzoekster te betalen. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/3816

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster

(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en

het college van burgemeester en wethouders, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Roerig).

Procesverloop

Op 7 augustus 2024 heeft verweerder besloten de verstrekking van leefgeld aan verzoekster op grond van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) stop te zetten vanaf 1 oktober 2024, omdat zij bij haar Nederlandse man woont en daarom geen sprake is van particuliere opvang.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat het leefgeld doorbetaald dient te worden tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
Op 2 oktober 2024 heeft verweerder medegedeeld, dat aan verzoekster alsnog leefgeld zal worden verstrekt overeenkomstig de bedragen die zij zou ontvangen als er sprake zou zijn van particuliere opvang, aangezien haar echtgenoot een AOW-uitkering ontvangt en hij geen aanvulling kan krijgen omdat verzoekster een niet-rechthebbende partner is.
Verzoekster heeft het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en tegelijkertijd verzocht om een veroordeling in de door haar gemaakte proceskosten. Verweerder heeft hierop gereageerd en aangegeven geen aanleiding te zien voor een proceskostenvergoeding.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a van de Awb in een voorlopige voorzieningenprocedure dient de vraag of en in hoeverre het bestuursorgaan aan het verzoek is tegemoetgekomen in de eerste plaats te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de bodemprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan een voorlopige maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [1]
3. De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder in dit geval tegemoet is gekomen aan het verzoek en veroordeelt verweerder daarom in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Met de mededeling van verweerder dat het leefgeld wel zal worden verstrekt is immers tegemoetgekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, waarbij zij verzocht om doorbetaling van het leefgeld. Verweerder wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat er geen sprake is van een onrechtmatig genomen besluit en dat daarom geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding bestaat. Verweerder is immers hoe dan ook tegemoetgekomen aan het verzoek van verzoekster en om die reden bestaat aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
4. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €875,-, omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend. Omdat geen griffierecht is geheven, hoeft verweerder dit niet aan verzoekster te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 januari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ7413 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.