ECLI:NL:RBDHA:2024:1607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 13 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Bozkurt, waarin aan hem op 26 januari 2024 de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 6 februari 2024 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet is gewezen op zijn recht op consulaire bijstand, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De staatssecretaris heeft voldoende gronden aangevoerd voor de maatregel, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet op de juiste wijze Nederland is binnengekomen en dat hij een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, maar geen medewerking verleent aan de overdracht naar Spanje.

Eiser heeft ook betoogd dat er een lichter middel had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat de inbewaringstelling noodzakelijk is gezien de omstandigheden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de detentie in het detentiecentrum Rotterdam niet onrechtmatig of disproportioneel is. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3285

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 26 januari 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris nagelaten om eiser te wijzen op consulaire bijstand?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem er niet op heeft gewezen dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Dit is een gebrek dat maakt dat de maatregel onrechtmatig is.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat eiser niet is gewezen op zijn recht op consulaire bijstand volgt de rechtbank niet. Uit het proces-verbaal gehoor (M110) van 26 januari 2024 volgt namelijk dat aan eiser is medegedeeld dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Algerije. Eiser heeft te kennen gegeven hier geen gebruik van te willen maken.
Kunnen de gronden de maatregel dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5.1.
De staatssecretaris heeft op de zitting de lichte grond 4e laten vallen.
6. Eiser heeft alle overige gronden betwist en betoogt, onder verwijzing naar het arrest Jawo [1] , dat uit zijn feitelijke gedrag moet blijken dat hij van plan is om uit handen van autoriteiten te blijven. Dat is, volgens eiser, hier niet het geval. Er bestaat daarom geen risico op onderduiking.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt beschikt eiser niet over een geldig paspoort of een geldig visum. Anderzijds is ook niet gebleken van een vooraf gegeven toestemming voor verblijf. Dat eiser – zoals hij aanvoert – in Nederland is in de hoedanigheid van een asielzoeker doet daaraan niet af. Eiser dient zich immers beschikbaar te houden in Spanje voor de behandeling van zijn asielverzoek. Ook de zware grond 3k is feitelijk juist. Eiser heeft op 19 oktober 2023 een overdrachtsbesluit opgelegd gekregen.
Eiser heeft de geplande overdracht op 14 december 2023 gefrustreerd door hevig in verzet te gaan waardoor de vlucht is geannuleerd. Hierna heeft eiser zich niet meer gemeld om aan te geven dat hij alsnog overgedragen wil worden aan de Spaanse autoriteiten. Voor de zware gronden 3a en 3k is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [2] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen. De feitelijk juistheid van deze gronden, maakt dat het risico op onttrekking kan worden aangenomen. [3] Daarom slaagt het betoog op het arrest Jawo niet. Wat eiser verder heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
7. Eiser voert aan dat er ten onrechte geen lichter middel aan hem is opgelegd. Daarbij is van belang dat hij psychische klachten heeft opgelopen gedurende de detentie. Niet is gebleken dat eiser medische zorg heeft ontvangen. Deze omstandigheden moeten leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser dient uit te vallen. De staatssecretaris had de overdracht van eiser immers ook kunnen voorbereiden terwijl eiser verbleef in het asielzoekerscentrum.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het risico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is volgens de staatssecretaris te groot. De staatssecretaris betrekt daarbij terecht dat eerder een meldplicht is opgelegd aan eiser. Dit lichter middel heeft niet geresulteerd in een overdracht aan de Spaanse autoriteiten. Ten aanzien van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra mag de staatsecretaris zich op het standpunt stellen dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Nu er sprake is van toereikende gezondheidszorg maakt dit eiser niet detentieongeschikt.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Er was sprake van een geplande inbewaringstelling. De inbewaringstelling duurt daarom te lang.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld. De staatssecretaris heeft namelijk op 29 januari 2024, de derde dag van de inbewaringstelling, een vlucht geboekt naar Spanje voor 7 februari 2024. Verder heeft de staatssecretaris op 31 januari 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. In het vertrekgesprek zijn geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inbewaringstelling niet onredelijk lang voortduurt.
Mag de bewaring ten uitvoer worden gelegd in het detentiecentrum Rotterdam?
9. Eiser voert aan dat de inbewaringstelling disproportioneel is. De vreemdelingrechtelijke detentie in het detentiecentrum in Rotterdam is namelijk gelijkwaardig aan een strafrechtelijke detentie. De wijze van de tenuitvoerlegging van de maatregel voldoet niet aan de eisen zoals bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. [4]
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 juli 2022 [5] volgt dat het detentiecentrum Rotterdam als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt. De feitelijke toepassing van het regime in het detentiecentrum in Rotterdam ligt in deze procedure niet ter toetsing aan de rechtbank voor en kan dus niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig of disproportioneel is. Daarvoor staat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een andere rechtsgang voor open. [6] Eiser heeft verder geen concrete omstandigheden aangevoerd waarom de vreemdelingen en strafrechtelijke detentie vergelijkbaar zijn.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Hof van Justitie 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Zie artikel 5.1a, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000, in combinatie met Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000.
4.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
5.ABRvS 21 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2100 en ABRvS 21 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3184.
6.ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.