ECLI:NL:RBDHA:2024:1611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 13 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Bozkurt, waarin aan eiser op 25 januari 2023 de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft de maatregel op 1 februari 2024 opgeheven in verband met de overdracht naar Kroatië. De rechtbank heeft op 6 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij beide gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris de grondslag van de inbewaringstelling niet correct heeft vermeld en dat hij niet is gewezen op zijn recht op consulaire bijstand. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgronden niet slagen, omdat de grondslag wel degelijk is vermeld en eiser op de hoogte was van zijn recht op consulaire bijstand. De rechtbank stelt vast dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor de overdracht aan Kroatië en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

Eiser heeft ook betoogd dat er geen lichter middel is opgelegd en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat er geen minder dwingende maatregelen mogelijk waren en dat de bewaringsduur van acht dagen niet onnodig lang was. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de inbewaringstelling rechtmatig is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 25 januari 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De staatssecretaris heeft op 1 februari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven in verband met de overdracht naar Kroatië.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris de grondslag van bewaring vermeld?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte niet de grondslag van de inbewaringstelling heeft vermeld in de maatregel van bewaring.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de grondslag (meermaals) is vermeld in de maatregel van bewaring die is opgelegd op 25 januari 2024. Zo luidt het onderwerp van de maatregel: ‘model M109-A Maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000’.
Heeft de staatssecretaris nagelaten om eiser te wijzen op consulaire bijstand?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem niet heeft gewezen dat eiser het recht heeft op consulaire bijstand. Dit is een groot gebrek dat maakt dat de maatregel onrechtmatig is.
5.1.
Deze beroepsgrond mist een feitelijke grondslag en slaagt daarom niet. Dat eiser niet zou zijn gewezen op zijn recht op consulaire bijstand volgt de rechtbank niet. Uit het proces-verbaal gehoor (M110) van 25 januari 2024 volgt namelijk dat aan eiser is medegedeeld dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Syrië. Eiser heeft te kennen gegeven hier geen gebruik van te willen maken.
Kunnen de gronden de maatregel dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
7. Eiser betwist de gronden van de maatregel en betoogt, onder verwijzing naar het arrest Jawo [1] , dat uit zijn feitelijke gedrag moet blijken dat hij van plan is om uit handen van autoriteiten te blijven. Dat is, volgens eiser, niet het geval, hij stelt nooit de intentie te hebben gehad om zich aan toezicht te onttrekken. Eiser wijst erop dat hij ook is overgedragen aan Kroatië. Er bestond daarom geen risico op onderduiking.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt beschikt eiser niet over een geldig paspoort of visum. Anderzijds is ook niet gebleken van een vooraf gegeven toestemming voor verblijf. Dat eiser – zoals hij aanvoert – in Nederland is in de hoedanigheid van een asielzoeker doet daaraan niet af. Eiser dient zich immers beschikbaar te houden in Kroatië voor de behandeling van zijn asielverzoek. Ook de zware grond 3k is feitelijk juist. Eiser heeft op 19 oktober 2023 een overdrachtsbesluit opgelegd gekregen. Op 7 december 2023 stond een vlucht gepland om eiser over te dragen aan Kroatië. Eiser is echter niet verschenen en de overdracht werd geannuleerd. Dat eiser door omstandigheden die buiten zijn macht liggen niet is verschenen is niet onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt. Voor de zware gronden 3a en 3k is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [2] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen. De feitelijk juistheid van deze gronden, maakt dat het risico op onttrekking kan worden aangenomen. [3] Daarom slaagt het betoog op het arrest Jawo niet. Wat eiser verder heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
8. Eiser voert aan dat er ten onrechte geen lichter middel is opgelegd. Eiser heeft medische problemen en daar is geen rekening mee gehouden. Plaatsing in detentiecentrum heeft zijn klachten aanzienlijk verergerd.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het risico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is volgens de staatssecretaris te groot. De staatssecretaris betrekt daarbij terecht dat eerder een meldplicht is opgelegd aan eiser. Dit lichter middel heeft niet geresulteerd in een overdracht naar Kroatië. Ten aanzien van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra kan worden gesteld dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Nu er sprake is van toereikende gezondheidszorg maakt dit eiser niet detentieongeschikt. Eiser heeft verder ook niet onderbouwd met welke medische klachten hij kampt.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Er was sprake van een geplande inbewaringstelling. De staatssecretaris heeft daarom de inbewaringstelling te lang laten voortduren.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld. De staatssecretaris heeft namelijk op 29 januari 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. In het vertrekgesprek zijn geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. Ook heeft de staatssecretaris op 21 december 2023, voorafgaand aan de oplegging van de maatregel, een vlucht geboekt naar Kroatië. De rechtbank acht een bewaringsduur van acht dagen niet onnodig lang.
Mag de bewaring ten uitvoer worden gelegd in het detentiecentrum Rotterdam?
10. Eiser voert aan dat de inbewaringstelling disproportioneel is. De vreemdelingrechtelijke detentie in het detentiecentrum in Rotterdam is namelijk gelijkwaardig aan een strafrechtelijke detentie. De wijze van de tenuitvoerlegging van de maatregel, voldoet niet aan de eisen zoals bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. [4]
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 juli 2022 [5] volgt dat het detentiecentrum Rotterdam als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt. De feitelijke toepassing van het regime in het detentiecentrum in Rotterdam ligt in deze procedure niet ter toetsing aan de rechtbank voor en kan dus niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig of disproportioneel is. Daarvoor staat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een andere rechtsgang voor open. [6] Eiser heeft verder geen concrete omstandigheden aangevoerd waarom de vreemdelingen- en strafrechtelijke detentie vergelijkbaar zijn.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
11. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Hof van Justitie 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Zie artikel 5.1a, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000, in combinatie met Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000.
4.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
5.ABRvS 21 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2100 en ABRvS 21 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3184.
6.ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.