In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 13 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Bozkurt, waarin aan eiser op 25 januari 2023 de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft de maatregel op 1 februari 2024 opgeheven in verband met de overdracht naar Kroatië. De rechtbank heeft op 6 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij beide gemachtigden aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris de grondslag van de inbewaringstelling niet correct heeft vermeld en dat hij niet is gewezen op zijn recht op consulaire bijstand. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgronden niet slagen, omdat de grondslag wel degelijk is vermeld en eiser op de hoogte was van zijn recht op consulaire bijstand. De rechtbank stelt vast dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor de overdracht aan Kroatië en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Eiser heeft ook betoogd dat er geen lichter middel is opgelegd en dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat er geen minder dwingende maatregelen mogelijk waren en dat de bewaringsduur van acht dagen niet onnodig lang was. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de inbewaringstelling rechtmatig is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.