ECLI:NL:RBDHA:2024:1612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

Op 13 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een vreemdeling die in bewaring was gesteld. De rechtbank beoordeelt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de maatregel van bewaring te verlengen. De maatregel was oorspronkelijk opgelegd op 4 augustus 2023 en op 24 januari 2024 verlengd voor maximaal twaalf maanden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.P. Dayala, heeft beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 6 februari 2024 was de eiser niet aanwezig vanwege ziekte, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig heeft verlengd. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en niet meewerkt aan de verkrijging daarvan. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er nog steeds zicht op uitzetting naar Gambia is, ondanks de argumenten van de eiser dat de Gambiaanse autoriteiten niet meewerken. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3042

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het besluit tot verlenging van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 4 augustus 2023.
1.1.
Bij besluit van 24 januari 2024 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 (het verlengingsbesluit).
1.2.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.4.
Eiser heeft voor de zitting via zijn gemachtigde laten weten ziek te zijn en niet bij de zitting aanwezig te willen zijn. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de maatregel van bewaring mocht verlengen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De verlenging van de maatregel is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
Is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel?
5. De rechtbank stelt vast dat het verlengingsbesluit verwijst naar de gronden van bewaring zoals opgenomen in de maatregel van 4 augustus 2023. Eiser heeft de gronden niet inhoudelijk bestreden. Niet is gebleken dat deze gronden, die eerder al door de rechtbank zijn getoetst, zich niet langer voordoen. [2] Gelet hierop bestaat nog altijd het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Dit heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd. Voor zover eiser betoogt dat het verlengingsbesluit enkel een herhaling is van de maatregel van bewaring, nu daarin dezelfde gronden en motivering worden tegengeworpen, slaagt dit betoog niet. De staatssecretaris heeft opnieuw beoordeeld of gronden bestaan die het opleggen van de maatregel van bewaring rechtvaardigen en heeft opnieuw een belangenafweging verricht. Dat de uitkomst bijna dezelfde is als bij de inbewaringstelling als zodanig, betekent niet dat sprake is van een niet gemotiveerde herhaling van het eerdere besluit.
5.1.
Verder stelt de rechtbank vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor de verlenging van de maatregel van bewaring is voldaan. Vaststaat dat, zoals in het verlengingsbesluit is opgemerkt, eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en niet meewerkt aan de verkrijging daarvan. Gelet hierop heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat, ondanks zijn redelijke inspanningen, de nodige documentatie op zich laat wachten en dat eiser geen medewerking verleent aan zijn vertrek.
Kan de staatssecretaris aan eiser tegenwerpen dat hij niet meewerkt?
6. Eiser voert aan dat het niet meewerken met de uitzetting geen reden is om de maatregel van bewaring te verlengen. [3] De plicht om mee te werken aan de uitzetting kan volgens eiser namelijk niet afgedwongen worden. Zo is het verlenen van medewerking aan de presentatie is niet verplicht. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met de psychische problemen van eiser. Deze problemen maken namelijk dat hij niet kan meewerken met de uitzettingsprocedure.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank mag de staatssecretaris aan eiser tegenwerpen dat hij geen medewerking verleent aan de procedure. Het betoog van eiser dat medewerking verlenen aan presentaties niet verplicht is, volgt de rechtbank dan ook niet. Op eiser rust een medewerkingsverplichting om de bewerkstelliging van zijn uitzetting mogelijk te maken. Het zicht op uitzetting is immers in beginsel gegeven in het geval een vreemdeling niet zijn actieve en volledige medewerking verleent. [4] Zoals blijkt uit het verlengingsbesluit is niet voldaan aan de medewerkingsverplichting. Zo heeft eiser geweigerd om te verschijnen op de geplande presentatie op 18 juli 2023 en 2 november 2023. Het komt voor rekening en risico van eiser dat de bewaring voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd dat hij met psychische problemen kampt. Daarnaast zijn de medische problemen van eiser gedurende de inbewaringstelling niet eerder aangevoerd.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is immers nog niet gepresenteerd aan de Gambiaanse autoriteiten en er is ook nog geen nieuwe presentatie in persoon gepland. Daarbij ontbreekt een laissez-passer voor eiser. Ook zijn er geen verdere afspraken gemaakt voor na het verstrijken van de zesmaandentermijn om de uitzetting te bewerkstelligen. Volgens eiser moet de staatssecretaris een plan van aanpak hebben.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft voldoende voortvarend gehandeld. Zoals volgt uit de voortgangsrapportage van 29 januari 2024 heeft de staatssecretaris maandelijks vertrekgesprekken gevoerd met eiser, voor het laatst op 16 januari 2024. Ook heeft de staatssecretaris maandelijks gerappelleerd op de laissez-passer aanvraag van 10 mei 2023. Voor het laatst is gerappelleerd op 2 januari 2024. Ook heeft de staatssecretaris tweemaal een presentatie in persoon gepland waarbij eiser niet is verschenen. Dat er nog geen laissez-passer is ontvangen, doet niet af aan het voortvarend handelen van de staatssecretaris. Verder is het aan de staatssecretaris om te beslissen welke uitzettingshandelingen verricht moeten worden. De rechtbank ziet daarom ook geen reden om te oordelen dat de staatssecretaris een plan van aanpak moet opstellen en kenbaar moet maken.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
8. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting naar Gambia bestaat binnen een redelijke termijn aangezien er concrete aanwijzingen zijn dat de autoriteiten van Gambia niet meewerken aan gedwongen terugkeer. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser verwezen naar een rapport van de Europese Commissie van 15 juli 2021 (COM (2021) 413 final, 2021/0233). Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd dat het zicht op uitzetting wel bestaat. Daarbij is er nog geen enkele aanwijzing dat de Gambiaanse autoriteiten een laissez-passer zullen verstreken. Aangezien het zicht op uitzetting ontbreekt, treft de maatregel van bewaring geen doel. Daarom is de voortduring van de maatregel in strijd met artikel 5 van het EVRM.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023, [5] blijkt dat zicht op uitzetting ten aanzien van Gambia niet in het algemeen kan worden uitgesloten. De rechtbank ziet in het specifieke geval van eiser geen bijzondere omstandigheden waardoor in onderhavig geval het ontbreken van zicht op uitzetting kan worden aangenomen. Daarbij hebben de Gambiaanse autoriteiten, zoals blijkt uit het voortgangsrapport van 29 januari 2024, ingestemd met een presentatie van eiser op 18 juli 2023 en 2 november 2023. Aangezien de Gambiaanse autoriteiten verder de laissez-passer aanvraag van 10 mei 2023 in behandeling hebben genomen en het onderzoek nog aanhangig is, kan niet worden gesteld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn ontbreekt. De staatssecretaris heeft dat voldoende onderbouwd in het verlengingsbesluit. Het rapport waarnaar eiser verwijst, doet daaraan niet af. De Gambiaanse autoriteiten hebben immers de laissez-passer aanvraag in behandeling genomen en presentaties gepland.
8.2.
Het betoog van eiser over dat de voortduring van de maatregel in strijd is met artikel 5 van het EVRM, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft dit betoog namelijk niet nader onderbouwd. Daarbij komt dat het recht uit artikel 5 van het EVRM geen onbelemmerd en onbegrensd recht op vrijheid bevat.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr.N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De gemachtigde van eiser heeft ter zitting toegezegd een afstandsverklaring aan het dossier toe te voegen. Hij heeft de rechtbank na de zitting laten weten dat eiser weigerde een afstandsverklaring te ondertekenen. Op 9 februari 2024 is een afstandsverklaring in het digitale dossier geüpload waarin staat dat eiser weigert de afstandsverklaring te ondertekenen. De rechtbank vindt dit voldoende en ziet daarom geen reden voor heropening van het onderzoek.
2.Rb. Rotterdam 21 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:7496.
3.Eiser verwijst naar ABRvS ECLI:NL:RVS:2021:695 en ABRvS ECLI:NL:RVS:2021:698.
4.Vergelijk ABRvS 22 februari 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AV3295) en ABRvS 23 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI3894).
5.ABRvS 4 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3003.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.