ECLI:NL:RVS:2023:3003

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
202303193/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag over de bewaring van een vreemdeling

Op 4 augustus 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 15 mei 2023. In deze eerdere uitspraak werd het beroep van een vreemdeling tegen zijn bewaring gegrond verklaard, en werd de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen, met toekenning van schadevergoeding. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris terecht klaagt over het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de taal waarin het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft plaatsgevonden en de afwezigheid van een tolk. De rechtbank had ambtshalve geoordeeld over deze aspecten, terwijl de vreemdeling daar in beroep niet over had geklaagd. De Afdeling oordeelt dat gebreken in de handelingen van de staatssecretaris voorafgaand aan de vreemdelingenbewaring niet direct leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring, maar tot een belangenafweging.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de bewaring rechtmatig is. De beroepsgronden van de vreemdeling, waaronder de stelling dat zicht op uitzetting naar Gambia ontbreekt, worden verworpen. De Afdeling concludeert dat er geen reden is om de bewaring onrechtmatig te achten en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202303193/1/V3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 15 mei 2023 in zaak nr. NL23.12975 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 15 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K.P.E. van Tulden, advocaat te Roermond, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief terecht over het oordeel van de rechtbank over de taal waarin het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft plaatsgevonden en de afwezigheid van een tolk bij dat gehoor. De vreemdeling heeft daar in beroep niet over geklaagd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829, onder 6.1, volgt dat de ambtshalve toets van de rechter zich niet uitstrekt tot handelingen van de staatssecretaris voorafgaand aan de vreemdelingenbewaring. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX0750, onder 2.3.5, volgt dat gebreken in dat soort handelingen niet direct leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring maar tot een belangenafweging. De eis dat het gehoor moet plaatsvinden in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal of met een tolk valt onder dat soort handelingen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte ambtshalve geoordeeld over de taal van het gehoor en de afwezigheid van een tolk. Alleen al daarom slaagt de grief.
2.       Het hoger beroep is gegrond. Wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven, beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
3.       De beroepsgrond waarin de vreemdeling klaagt dat de staatssecretaris twee zware gronden ten onrechte aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, slaagt niet. De staatssecretaris heeft namelijk nog twee andere zware gronden en vier lichte gronden aan de maatregel ten grondslag gelegd die de vreemdeling niet heeft bestreden.
4.       De beroepsgrond waarin de vreemdeling heeft betoogd dat zicht op uitzetting naar Gambia ontbreekt, slaagt niet. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris erop gewezen dat hij op 18 april 2023 een laissez-passeraanvraag heeft ingediend bij de Gambiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten geen laissez-passer zullen verstrekken en ook niet dat zij op andere wijze geen medewerking verlenen aan gedwongen vertrek.
5.       De Afdeling ziet ambtshalve toetsend geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 15 mei 2023 in zaak nr. NL23.12975;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2023
873