ECLI:NL:RBDHA:2024:16383
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 juni 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld.
De rechtbank overweegt dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, die bepaalt dat een lidstaat een aanvraag niet in behandeling neemt als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een terugnameverzoek gedaan aan Bulgarije, dat is geaccepteerd. Eiser betwist dat hij in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en stelt dat hij daar onder onmenselijke omstandigheden heeft geleefd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat eiser niet heeft aangetoond dat Bulgarije niet voldoet aan de vereisten van de Dublinverordening.
De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen. Eiser heeft niet aangetoond dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Bulgarije onredelijk zou zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser zich moet beklagen bij de Bulgaarse autoriteiten over de omstandigheden die hij heeft ervaren. De uitspraak van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan.