ECLI:NL:RBDHA:2024:16569
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had op 4 september 2024 besloten de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Sinnema, was niet verschenen op de zitting van 23 september 2024, waar de minister zich liet vertegenwoordigen door mr. S.J. de Vries. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat België verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser in België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiser had betoogd dat België niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat voor België kan worden uitgegaan van dit beginsel, ondanks tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die zouden wijzen op een fundamentele systeemfout in de asielprocedure in België. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.