ECLI:NL:RBDHA:2024:16661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.21357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden na beëindiging van een relatie door huiselijk geweld

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had eerder de aanvraag afgewezen, maar verklaarde het bezwaar van eiseres gegrond en wijzigde de verblijfsvergunning naar niet-tijdelijke humanitaire gronden, met een ingangsdatum van 18 maart 2024. Eiseres betwistte deze ingangsdatum en stelde dat deze 29 januari 2023 had moeten zijn, omdat zij op dat moment al voldeed aan de vereisten voor de nieuwe verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de minister onterecht had gesteld dat eiseres pas op de hoorzitting aannemelijk had gemaakt dat zij slachtoffer was van huiselijk geweld. De rechtbank concludeerde dat eiseres met de overgelegde stukken, waaronder verklaringen van zorgprofessionals, aannemelijk had gemaakt dat zij eerder aan de vereisten voldeed. De rechtbank stelde de ingangsdatum van de nieuwe verblijfsvergunning vast op 9 februari 2024 en vernietigde het bestreden besluit van de minister voor zover het de ingangsdatum betrof. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. C. Huy),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het wijzigen van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 5 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 april 2024 heeft de minister het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de beperking van de eerder aan haar verleende verblijfsvergunning gewijzigd in niet-tijdelijke humanitaire gronden. De ingangsdatum van de nieuwe verblijfsvergunning is vastgesteld op 18 maart 2024.
2. De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vaststelling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
4. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Besluitvorming
5. Eiseres beschikte tot 29 januari 2023 over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming. Zij verbleef bij haar Nederlandse partner. Omdat de IND de mededeling van haar ex ontving dat de relatie was beëindigd, ging de IND over tot intrekking van de verblijfsvergunning. Eiseres vroeg om die reden een wijziging van haar verblijfsdoel aan. In eerste instantie heeft de minister deze aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft de minister eiseres alsnog de gevraagde verblijfsvergunning verleend. Dit is gebeurd naar aanleiding van een schriftelijke verklaring van haar ex-echtgenoot waarin hij de mishandelingen toegaf. Deze schriftelijke verklaring is door eiseres ten tijde van de hoorzitting van 18 maart 2024 overgelegd. Daarom is 18 maart 2024 als ingangsdatum van de nieuwe verblijfsvergunning gekozen.
Is 18 maart 2024 de juiste ingangsdatum van de nieuwe verblijfsvergunning?
6. Aan een vreemdeling die een verblijfsvergunning heeft gehad als familie- of gezinslid – en dit verblijf is beëindigd – kan een verblijfsvergunning in verband met ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ worden verleend wegens bijzondere individuele omstandigheden. [2] In het beleid van de minister is bepaald dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in aantoonbaar ondervonden geweld binnen de familie. In het beleid staat ook dat de minister de verblijfsvergunning verleent als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de relatie. [3] Het verblijfsdoel van een verblijfsvergunning verandert daarmee waardoor een nieuwe verblijfsvergunning wordt uitgevaardigd. De ingangsdatum van deze verblijfsvergunning is die datum waarop de aanvrager heeft aangetoond aan de vereisten te voldoen. [4] Dit is een dwingende bepaling waardoor de minister geen mogelijkheid heeft om hiervan af te wijken. Eiseres heeft een vergunning met een ander verblijfsdoel verkregen omdat haar relatie met haar ex-echtgenoot is geëindigd vanwege huiselijk geweld.
6.1.
Eiseres betwist de juistheid van de ingangsdatum. De ingangsdatum moet volgens eiseres 29 januari 2023 zijn. Eiseres is het niet eens met de ingangsdatum om twee redenen: zij voldeed al eerder aan de vereisten voor de verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden en de toegekende ingangsdatum is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Op beide punten wordt hieronder afzonderlijk ingegaan.
Vereisten verblijfsvergunning
6.2.
Eiseres voert aan dat de ingangsdatum van haar nieuwe verblijfsvergunning 29 januari 2023 zou moeten zijn omdat zij op dat moment al voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. 29 januari 2023 is ook de intrekkingsdatum van haar verblijfsvergunning met als doel verblijf bij partner. In april 2023 heeft eiseres een aangifte overgelegd van eenvoudige mishandeling tussen 28 december 2018 en 3 april 2023. De verklaring van de ex-echtgenoot van eiseres – die is overgelegd op 18 maart 2024 – is slechts een bevestiging van hetgeen tussen hem en eiseres is voorgevallen.
6.2.1.
Het standpunt van de minister is dat de ingangsdatum van eiseres het moment is waarop zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij in haar relatie het slachtoffer was van huiselijk geweld. Volgens de minister heeft eiseres dit pas op de hoorzitting aannemelijk gemaakt. Toen heeft zij een verklaring van haar ex overgelegd waarin hij verklaart dat er geweld voorkwam in hun relatie. Daarom is 18 maart 2024 gekozen als ingangsdatum van de nieuwe verblijfsvergunning.
6.2.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich onterecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres pas op de hoorzitting aannemelijk heeft gemaakt dat zij het slachtoffer was van huiselijk geweld. Hoewel de minister gelijk heeft dat de verblijfsvergunning ingaat op het moment dat de betrokkene het huiselijk geweld aannemelijk heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat dit moment zich eerder voordeed dan de minister stelt. Uit het beleid van de minister blijkt dat niet enkel een aangifte bij de politie of het OM als bewijsmiddel van huiselijk geweld kan dienen. In het beleid worden recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron als mogelijke bewijsmiddelen genoemd. [5] Eiseres heeft bij het aanvullende bezwaarschrift enkele stukken overgelegd die volgens haar het huiselijk geweld aannemelijk maken. Eiseres heeft een aantal stukken van de maatschappelijke opvang, twee verslagen van het wijkteam Arnhem en een verslag van de ambulant maatschappelijk hulpverlener ter beschikking gesteld. De minister beoordeelde dat deze stukken onvoldoende zijn om het relaas van eiseres aannemelijk te maken omdat de stukken gebaseerd zijn op hetgeen eiseres zelf heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de minister onterecht deze stukken terzijde heeft geschoven. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de professionals het verhaal van eiseres volgen. Deze hulpverleners hebben ervaring in het behandelen van dergelijke casussen. Zij zullen niet simpelweg meegaan in het verhaal van een cliënt. Op grond van hun expertise en het contact met eiseres zijn zij tot de conclusie gekomen dat eiseres een slachtoffer is van huiselijk geweld. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met deze stukken – die zijn ingediend met het aanvullend bezwaarschrift op 9 februari 2024 – aannemelijk heeft gemaakt dat zij het slachtoffer is van huiselijk geweld en voldoet aan de criteria voor de verlening van de gevraagde verblijfsvergunning.
6.3.
De eerder aan eiseres verleende verblijfsvergunning is met terugwerkende kracht ingetrokken tot 29 januari 2023. Eiseres voert aan dat de juiste ingangsdatum van de nieuwe verblijfsvergunning 29 januari 2023 moet zijn omdat zij op dat moment niet langer voldeed aan de vereisten van de vorige verblijfsvergunning. Eiseres is van mening dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij al op 29 januari 2023 voldeed aan de vereisten van de verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. Op grond van het onder 6.2.2. overwogene volgt de rechtbank het betoog van eiseres niet. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning moet immers vastgesteld worden met ingang van het moment dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt aan de vereisten van de verblijfsvergunning te voldoen.
Evenredigheid
6.4.
Eiseres heeft op zitting aangevoerd dat de alsnog aan haar verleende verblijfsvergunning moet worden verleend in aansluiting op de per 29 januari 2023 ingetrokken verblijfsvergunning. Eiseres is van mening dat het verblijfsgat dat anders ontstaat onevenredige gevolgen heeft voor haar. Eiseres verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank van 6 juli 2023 waar de rechtbank tot eenzelfde conclusie zou zijn gekomen. [6]
6.4.1.
Het betoog van eiseres slaagt niet. Op zitting heeft eiseres zelf aangegeven nog geen nadelige gevolgen van het verblijfsgat te hebben ondervonden. Het feit dat er een mogelijkheid bestaat dat toeslagen met terugwerkende kracht ingetrokken worden is op zichzelf niet onevenredig. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft ook geoordeeld dat de vergunninghouder bij een dergelijk beroep concrete op de persoon betrekking hebbende gevolgen aan moet voeren. [7] Daarnaast heeft de minister tijdens de zitting opgemerkt dat hij informatie over verblijfsvergunningen uitwisselt met de Belastingdienst zodat deze op de hoogte is van de situatie. Bovendien is in de uitspraak waar eiseres naar verwijst de rechtbank niet tot de conclusie gekomen dat een verblijfsgat onevenredig is. De rechtbank kwam tot het oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het ontstane verblijfsgat in dat geval niet onevenredig is.
6.5.
De rechtbank gaat voor het overige van het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet inhoudelijk in omdat op grond van hetgeen in 6.2.2. is overwogen het beroep gegrond zal worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en het bestreden besluit vernietigd wordt voor zover dit ziet op de vaststelling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. [8] Dit betekent dat de minister geen nieuw besluit hoeft te nemen. De rechtbank stelt de ingangsdatum vast op 9 februari 2024. Deze uitspraak treedt in zoverre in de plaats van het bestreden besluit.
8. Omdat het beroep gegrond is moet de minister de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op niet-tijdelijk humanitaire gronden;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit van 22 april 2024 voor zover dat ziet op de vaststelling van de ingangsdatum (9 februari 2024) van de verblijfsvergunning op niet-tijdelijk humanitaire gronden;
  • bepaalt dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zie artikel 3.51, derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang met artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder c van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
3.Artikel B9/8.6 in samenhang met B9/11, onder e, van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Artikel 26, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en ABRvS 15 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:141, r.o. 1.2.
5.Artikel B8/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Rb Den Haag, zp Amsterdam 6 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15337, r.o. 7.9.
7.ABRvS 5 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2519, r.o. 3.3.
8.De rechtbank kan dit op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.