ECLI:NL:RBDHA:2024:16687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en de verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 21 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 10 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat is aanvaard. Eiseres voerde aan dat de minister haar had moeten horen over haar bezwaren tegen de overdracht naar Bulgarije, maar de rechtbank oordeelt dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld door dit niet te doen.

Eiseres stelde ook dat de minister de Bulgaarse autoriteiten volledig had moeten informeren over haar zwangerschap en de geboorte van haar dochter. De rechtbank oordeelt dat de minister alleen informatie hoeft te verstrekken die relevant is voor de beoordeling van de verantwoordelijkheidscriteria onder de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de zwangerschap te vermelden in het claimverzoek.

Tot slot oordeelt de rechtbank dat de minister niet verplicht was om individuele garanties te vragen aan Bulgarije vanwege de kwetsbaarheid van eiseres en haar dochter. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zonder aanvullende garanties geen zorg- en opvangvoorzieningen zal ontvangen in Bulgarije. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32983

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd: de beroepsgronden. Ter zitting heeft eiseres het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL24.32984 ingetrokken.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
Had de minister aanvullend moeten horen?
5. Eiseres voert aan dat de minister haar had moeten horen over haar eventuele bezwaren tegen een overdracht naar Bulgarije. De minister heeft dat nagelaten en daardoor gehandeld in strijd met de bepaling uit artikel 5 van de Dublinverordening en paragraaf C1/2.6. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Bovendien had de minister moeten motiveren - gelet op het keuzemoment uit de Vc - waarom hij heeft gekozen voor het aanbieden van een schriftelijke reactie in plaats van het horen van eiseres.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet onzorgvuldig gehandeld door eiseres niet nader te horen over haar bezwaren tegen een overdracht naar Bulgarije. De Dublinverordening biedt de mogelijkheid om, onder omstandigheden, af te zien van een persoonlijk onderhoud (lees: gehoor). De praktische invulling van deze uitzondering is door de minister vastgelegd in paragraaf C1/2.6 van de Vc. Dit beleid bepaalt dat als een Dublingehoor heeft plaatsgevonden maar er daarna nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen die onderzoek of een aanvullend Dublingehoor behoeven, de IND waar nodig (schriftelijk) contact opneemt met de vreemdeling en/of hem uitnodigt voor een aanvullend Dublingehoor. Partijen verschillen niet van mening dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank overweegt dat de minister in overeenstemming met dit beleid heeft gehandeld door eiseres in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de voorgenomen overdracht naar Bulgarije. Daarop heeft eiseres niet gereageerd. Dat eiseres stelt dat de minister had moeten onderbouwen waarom niet gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om haar uit te nodigen voor een aanvullend Dublingehoor, volgt de rechtbank niet. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken waaruit volgt dat dit een verplichting voor de minister is. Daar komt bij dat de minister op de zitting heeft aangegeven dat het aanbieden van een schriftelijke reactie in dit geval een gebruikelijke keuze is, vanwege de korte termijnen in Dublin-zaken. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan de minister volstaan met standaardoverwegingen in het voornemen?
6. Eiseres voert aan de minister in het voornemen uitsluitend gebruik heeft gemaakt van standaardoverwegingen met vooraf geformuleerde tekstblokjes. De minister is in zijn voornemen in het geheel niet ingegaan op de door eiseres afgelegde verklaringen. Ook niet in de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit terwijl eiseres heeft verklaard dat zij zwanger was en ten tijde van het voornemen al bevallen was van een dochter. Daar komt bij dat het belang van het kind voorop dient te staan. In dat licht kan de minister niet volstaan met standaardoverwegingen en is het besluit onzorgvuldig voorbereid.
6.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het bestreden besluit van de minister onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiseres niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiseres door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De minister beoordeelt vervolgens alle argumenten uit het aanmeldgehoor en uit de zienswijze in het bestreden besluit. De rechtbank vindt deze handelwijze niet onzorgvuldig. [4] De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Ook is gemotiveerd dat de minister geen reden ziet de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Dat in het voornemen niet uitdrukkelijk is ingegaan op de situatie van eiseres, dat zij zwanger is en familie in Nederland heeft, maakt de besluitvorming nog niet onzorgvuldig. De door eiseres aangedragen bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn namelijk kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit
.De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Had de minister Bulgarije moeten informeren over dat eiseres zwanger is en inmiddels een kind heeft?
7. Eiseres stelt dat de minister verplicht is de Bulgaarse autoriteiten volledig te informeren. De minister had de Bulgaarse autoriteiten daarom in het claimverzoek moeten laten weten dat eiseres zwanger was. Nu is niet duidelijk of Bulgarije de inmiddels geboren dochter van eiseres wel zal accepteren. Eiseres heeft gewezen op de uitspraken van de Afdeling van 24 april 2018 [5] , en 4 augustus 2023 [6] , waarin de noodzaak dat de minister de andere lidstaat ‘volledig informeert’ wordt benadrukt. Ook heeft eiseres gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 12 september 2024 [7] waarin staat dat de bedoeling van de Dublinverordening is om de verantwoordelijke lidstaat vast te stellen. De lidstaat waar een claimverzoek is ingediend, moet kunnen beoordelen of het claimverzoek terecht is gedaan en daartoe is het essentieel dat de minister de juiste informatie verstrekt.
7.1.
De rechtbank volgt eiseres niet dat uit de door haar genoemde uitspraken blijkt dat de minister in het claimverzoek de zwangerschap had moeten vermelden. De rechtbank overweegt dat de minister slechts gehouden is informatie te vermelden die de aangezochte lidstaat in staat stelt om te beoordelen of hij op grond van de in de Dublinverordening genoemde criteria verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag van de vreemdeling. [8] Het is de rechtbank verder niet gebleken dat de inmiddels geboren dochter van eiseres niet door Bulgarije zal worden geaccepteerd. De gemachtigde van eiseres heeft ook niet onderbouwd waarom de minister een nieuw claimverzoek zou moeten indienen bij Bulgarije alleen vanwege de geboorte van de dochter van eiseres. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Dienen individuele garanties te worden gevraagd aan Bulgarije vanwege de kwetsbaarheid van eiseres en haar dochter?
8. Eiseres stelt dat zij als bijzonder kwetsbaar aangemerkt dient te worden omdat ze als alleenstaande vrouw een gezin vormt met haar jonge kind. Eiseres zal als alleenstaand aangemerkt worden, omdat de echtgenoot van eiseres in Nederland een beroepsprocedure afwacht over zijn eigen asielaanvraag. De algemene situatie in Bulgarije is bekend, alsook de Afdelingsjurisprudentie over Bulgarije. Er is sprake van grote tekorten in de opvang. Bovendien heeft de echtgenoot van eiseres in Bulgarije verbleven en kreeg ook hij geen opvang.
8.1.
In het Tarakhel-arrest heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, indien de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. [9] Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 volgt dat het Tarakhel-arrest ook van toepassing kan zijn op andere bijzondere kwetsbare personen indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de vreemdelingen ook van belang kunnen zijn. [10] Verder ligt de bewijslast dat er sprake is van betreffende bijzondere kwetsbaarheid bij de vreemdeling. [11]
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister op de zitting terecht overwogen dat het zijn van een alleenstaande ouder met een minderjarig kind op zichzelf geen reden is om bijzondere kwetsbaarheid aan te nemen. Eiseres heeft ook anderszins niet nader onderbouwd waarom zij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zonder aanvullende garanties geen zorg- en opvangvoorzieningen zal ontvangen in Bulgarije. De enkele stelling dat sprake is van grote tekorten in de opvang, zonder nadere onderbouwing, is daarvoor onvoldoende. Bovendien is gesteld noch gebleken dat voor Bulgarije niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Dat eiseres stelt dat haar echtgenoot geen opvang zou hebben ontvangen maakt dit niet anders. De minister heeft op de zitting er terecht op gewezen op dat de echtgenoot van eiseres een status heeft in Bulgarije en dat daarmee de situatie van eiseres niet dezelfde is. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Artikel 26 van de Dublinverordening
9. Eiseres stelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is, omdat niet is vermeld binnen welke termijn de overdracht zal plaatsvinden en geen informatie bevat over waar en wanneer eiseres zich moet melden voor vrijwillige terugkeer. In het bestreden besluit wordt alleen verwezen naar de Dienst terugkeer en Vertrek (DT&V).
9.1.
Uit artikel 26, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat in het besluit wordt vermeld binnen welke datum de overdracht zal plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit niet is vermeld binnen welke datum de overdracht naar Bulgarije zal plaatsvinden. Dit is een gebrek in het bestreden besluit. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Daartoe overweegt de rechtbank dat de minister op de zitting heeft gezegd dat de uiterste overdrachtstermijn op 30 oktober 2024 verstrijkt. Deze termijn kan ook afgeleid worden uit het - in het voornemen - genoemde claimakkoord van Bulgarije (30 april 2024) en de bepalingen van de Dublinverordening. Gesteld noch gebleken is dat eiseres door het niet vermelden van de termijn van de overdracht in haar belangen is geschaad. Eiseres heeft in deze procedure in ieder geval op de zitting duidelijkheid gekregen wanneer de uiterste overdrachtstermijn is. Verder staat in het bestreden besluit wel welke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend als eiseres het met dat besluit niet eens is, en binnen welke termijn dat moet gebeuren.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet gelet op het gebrek, zoals geoordeeld onder rechtsoverweging 9.1, wel aanleiding de minister te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid van deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Verordening 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4348).
7.ECLI:NL:RBDHA:2024:16502, r.o. 7.4 (zaaknummer NL24.26123).
8.Uitspraak van de Afdeling van 12 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2484).
9.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.