ECLI:NL:RBDHA:2024:17374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37362 en AWB 24/15021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van asielzoeker na incident met COA-medewerkers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de beroepen van een Syrische asielzoeker tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de minister van Asiel en Migratie. De asielzoeker, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer dat niet is vermeld, was op 7 september 2024 geplaatst in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen na een incident waarbij hij zich fysiek agressief had gedragen tegenover COA-medewerkers. Dit incident, dat plaatsvond op 3 september 2024, resulteerde in verwondingen bij een beveiliger van het COA. De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2024 behandeld, maar de eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft de besluiten van het COA en de minister beoordeeld en geconcludeerd dat de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperkende maatregel gerechtvaardigd zijn. De rechtbank oordeelde dat het COA terecht had besloten tot plaatsing in de HTL vanwege de ernst van het incident en de impact op de veiligheid binnen de opvanglocatie. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eiser over de onduidelijkheid van het verslag van het incident en de zorgvuldigheid van het GZA-akkoord. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. F. Sijens en is openbaar gemaakt op 24 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37362 en AWB24/15021

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede
de minister van Asiel en Migratie, de minister. [1]
(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 7 september 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/15021. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.37362.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2024 gevoegd op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 7 september 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Op 3 september 2024 heeft er een incident plaatsgevonden, waarbij eiser zich fysiek agressief heeft gedragen richting COa-medewerkers. Eiser heeft in de elleboog van een beveiliger van het COa gebeten, die vervolgens medische aandacht en een tetanusvaccinatie nodig had. Dit incident wordt door het COa aangemerkt als een incident met zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag – in de dagen voorafgaand aan bovengenoemd incident heeft eiser zich schuldig gemaakt aan verbale agressie en ernstige verstoringen van de orde - en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen, heeft het COa besloten om eiser in de HTL op te nemen.
2. Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de minister een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 7 september 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De minister is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Het incident zoals vastgelegd in het COa-dossier
3. Eiser bestrijdt de verslaglegging van het incident als zodanig. Eiser meent dat het verslag van het COA onvoldoende duidelijk is om als basis te dienen voor plaatsing in de HTL en het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel. Het is volgens eiser onduidelijk welke rol de betrokkenen hebben gehad en bovendien is het verslag niet objectief en compleet.
3.1.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het incident, dat aanleiding vormde voor de besluiten tot plaatsing in de HTL, anders is verlopen dan zoals vastgelegd in het COa-dossier. De enkele stelling dat het incident anders is verlopen dan weergegeven is hiertoe namelijk ontoereikend. Door eiser is in het geheel niet onderbouwd welke passages in de verslaglegging een foutieve weergave van de werkelijkheid zouden zijn of hoe het incident dan wel zou zijn verlopen.
3.2.
De rechtbank is verder van oordeel, dat enige kanttekening plaatsen bij het incident, zoals in het beroepschrift, geen recht doet aan de ernst van het incident, de gevolgen voor het slachtoffer en aan de impact die dit heeft gehad op de medewerker. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden niet tot het oordeel kunnen leiden dat de HTL-plaatsing of de vrijheidsbeperkende maatregel disproportioneel zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact en heeft het COa hierin terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL.
Het GZA-akkoord
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het GZA-akkoord eerst negatief was en dat bij het uiteindelijke akkoord niet kan worden vastgesteld dat het medisch advies alle relevante omstandigheden van eiser in acht heeft genomen. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2013. [2]
4.1.
De rechtbank is van oordeel, dat uit het dossier blijkt dat er intensief medisch contact is geweest over de medische toestand van eiser. Het COa heeft de gezondheid van eiser duidelijk voorop gesteld en daarmee zorgvuldig gehandeld. Er is dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan het GZA-akkoord; de enkele stelling dat niet kan worden vastgesteld dat alle relevante omstandigheden zijn meegenomen is daartoe ontoereikend.
Lichter middel
5. Voorts betoogt eiser dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in het onderhavige geval niet is gekozen voor een lichter middel. De standaard overweging dat ‘de in dit gesprek door u gegeven zienswijze naar aanleiding van het voornemen u een maatregel op te leggen, […] het COa geen aanleiding [geeft] tot het innemen van een ander standpunt’ is volgens eiser onvoldoende. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats. [3] Het COa heeft volgens eiser onvoldoende gekeken naar zijn persoonlijke omstandigheden terwijl erkend wordt dat eiser psychische problemen heeft.
5.1.
De rechtbank is van oordeel, dat maatregel uitgebreid en afdoende is gemotiveerd. Duidelijk beschreven is wat er heeft plaatsgevonden en welke impact dit heeft gehad binnen het azc. Het COa heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding was voor een lagere maatregel. Het COa heeft ook overtuigend gesteld dat de veiligheid en leefbaarheid op het azc als gevolg van het gedrag van eiser dusdanig in geding zijn gekomen dat HTL-plaatsing de enige gepaste maatregel is. Dit, om zowel de rust op het azc terug te laten keren, als om eiser een gepaste omgeving te bieden waar hij de juiste begeleiding krijgt en aan zijn gedrag kan werken.
5.2.
Het COa heeft daarbij voldoende gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van eiser. Voorafgaand aan de HTL-plaatsing is overlegd met het GZA en bij gebrek nadere onderbouwing moet dit voldoende worden geacht.
Onbevoegd geweld en schending van artikel 8 EVRM.
6. Eiser stelt zich voorts op het niet onderbouwde standpunt – de verwijzing naar een artikel is in dit kader onvoldoende - dat er binnen de HTL onbevoegd geweld wordt toegepast en dat daarom de HTL-plaatsing onrechtmatig is. Daarnaast stelt eiser dat zijn recht op privéleven in de zin van artikel 8 EVRM wordt geschonden gezien de verregaande mate van inbreuk op zijn vrijheid en privacy, waaronder het voortdurende cameratoezicht, een streng dagprogramma, ernstige mate van beperking van de fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, het niet (onbeperkt) mogen ontvangen van bezoek en een meldplicht van twee keer per dag.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser gesteld noch gebleken is dat er bij zijn binnenkomst dwangmiddelen zijn toegepast door COa-medewerkers of boa’s. De rechtbank ziet zich derhalve niet genoodzaakt een oordeel te vellen over de mogelijke toepassing van dwangmiddelen door boa’s bij binnenkomst in de HTL en ziet hierin ook geen reden om de plaatsing in de HTL in het geval van eiser onrechtmatig te achten.
6.2.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij reeds eerder geoordeeld heeft [4] dat op basis van het Inspectierapport van 12 oktober 2022 en de beleidsreactie hierop van 13 oktober 2022, [5] niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met artikel 3 of artikel 8 van het EVRM. Op 16 februari 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak daaraan toegevoegd geen aanleiding te zien om hier, in het licht van het Inspectierapport van 27 maart 2023 en de hierop volgende beleidsreactie van 5 april 2023, [6] anders over te oordelen. Alhoewel het mogelijk is dat plaatsing in specifieke gevallen onrechtmatig kan zijn, is dat in het onderhavige geval en bij gebrek aan onderbouwing zeker niet het geval. De rechtbank weegt daarbij ook nadrukkelijk de jurisprudentie [7] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mee. In de verwijzing naar een andersluidende uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, [8] ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 24 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dan wel diens ambtsvoorganger, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Rechtbank Den Haag, 27 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2023:20662.
3.Rechtbank Den Haag, 16 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7426.
4.Rechtbank Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
5.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 13 oktober 2022.
6.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 5 april 2023.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564,
8.Rechtbank Den Haag, 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5603.