ECLI:NL:RBDHA:2024:17483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL23.8781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft eiser op 22 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 27 augustus 2022 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 31 augustus 2023 de asielaanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 14 september 2023 de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op dit besluit, maar eiser heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de aanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiser heeft geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, en verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag was verlengd door de WBV 2022/22, waardoor de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag en ongegrond voor zover dat is gericht tegen het besluit van 31 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8781

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 22 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 27 augustus 2022.
Bij besluit van 31 augustus 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.
De rechtbank heeft bij bericht van 14 september 2023 eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken kenbaar te maken of hij het eens is met het besluit van 31 augustus 2023. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen zodat eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
2. Voor zover eiser in zijn beroep heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld, overweegt de rechtbank dat artikel 1 van de Tijdelijke wet [1] in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 30 november 2022 geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend moet worden geacht wegens strijd met het Unierecht. [2] Het beroep is in zoverre kennelijk ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiser heeft op 27 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in geval van eiser op 27 februari 2023 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [3] de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiser pas op 27 november 2023 zou eindigen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [4] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet was verstreken, waardoor de ingebrekestelling van 7 maart 2023 te vroeg is ingediend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover dat is gericht tegen het besluit van 31 augustus 2023.
Deze uitspraak is gedaan op 25 oktober 2024 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
2.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2022:3352.
3.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.