In deze zaak heeft eiser op 22 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 27 augustus 2022 was ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 31 augustus 2023 de asielaanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 14 september 2023 de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op dit besluit, maar eiser heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de aanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiser heeft geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, en verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag was verlengd door de WBV 2022/22, waardoor de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag en ongegrond voor zover dat is gericht tegen het besluit van 31 augustus 2023.