ECLI:NL:RBDHA:2024:18010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
C/09/646204 / FA RK 23-2822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, voorlopige zorgregeling, kinderalimentatie, vervangende toestemming voor ID-kaarten en psychologische hulp voor kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op 19 april 2023 een verzoek tot echtscheiding hebben ingediend. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de zorgregeling voor de minderjarige kinderen, kinderalimentatie, en vervangende toestemming voor het aanvragen van ID-kaarten en psychologische hulp voor de kinderen. De partijen zijn ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2015 en 2018, en hebben gezamenlijk gezag over hen. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de week bij de vrouw en de man verblijven. De rechtbank heeft ook de alimentatie voor de kinderen vastgesteld op € 262,- per maand per kind, te betalen door de man aan de vrouw. Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw toestemming verleend om ID-kaarten voor de kinderen aan te vragen en om de kinderen in te schrijven bij een buitenschoolse opvang (BSO) en in gesprek te laten gaan met een psycholoog. De rechtbank heeft een raadsonderzoek gelast om de situatie van de kinderen verder te onderzoeken, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en de zorgen over de thuissituatie. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 1 februari 2025, om de uitkomsten van het raadsonderzoek af te wachten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-2822 (echtscheiding) en 23-5805 (huwelijksvermogen)
Zaaknummer: C/09/646204 (echtscheiding) en C/09/652112 (huwelijksvermogen)
Datum beschikking: 15 augustus 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 19 april 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

op de huwelijksakte vermeld als [naam 1] ,
de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L.E. de Jong te Zoeterwoude
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: voorheen mr. J.F.M. van Weegberg, mr. H. Dreesmann-Bruijntjes, mr. F.J.R. van der Linden, nu mr. A.C.M. van Lieshout te Capelle aan den IJssel.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 8 mei 2023 met bijlage, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 17 mei 2023 met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het F9-formulier van 10 augustus 2023 met bijlage, van de zijde van de vrouw;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek met aanvullende verzoeken;
- het verweerschrift van 17 mei 2024 tevens akte nadere stukken c.q. vermeerdering
van eis, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 17 mei 2024 met bijlage, van de zijde van de man;
  • de brief van 21 mei 2024 met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 24 mei 2024 met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 28 mei 2024, van de zijde van de man;
  • de e-mail van 30 mei 2024 met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 30 mei 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam 2] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden tot 20 juni 2024.
Na de zitting van 30 mei 2024 heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 10 juni 2024 met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 12 juni 2024 met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 13 juni 2024 met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 17 juni 2024 met bijlage, van de zijde van de man;
  • de e-mail van 19 juni 2024, van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 19 juni 2024 met bijlage, van de zijde van de vrouw.
Op 20 juni 2024 is de behandeling van de zaak voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Na de zitting van 20 juni heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 28 juni 2024 van de zijde van de vrouw;
  • het F9-formulier van 3 juli 2024 met bijlagen, van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 3 juli 2024 met bijlagen, van de zijde van de vrouw.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdag] 2013 te [plaats 1] (Tsjechië).
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats 1] ,
- [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2018 te [geboorteplaats 2] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- De kinderen verblijven op dit moment afwisselend bij de man en de vrouw.
- Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) heeft de man de Nederlandse nationaliteit en de vrouw de Tsjechische nationaliteit.
- Deze rechtbank heeft op 12 april 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
- de man uitsluitend gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning met het bevel dat de vrouw de woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
- een voorlopige zorgregeling is vastgesteld, inhoudende dat de kinderen in de ene week van maandag uit school tot de maandagochtend naar school bij de vrouw en in de andere week van maandag uit school tot de maandag erop naar school bij de man zullen verblijven, waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld;
- de man aan de vrouw, met ingang van de datum van de beschikking
voorlopigeen kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen(bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 439,- per maand, per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van de beschikking
voorlopigeen partneralimentatie van € 890,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- partijen zijn verwezen naar Jeugdteams Leidse Regio voor deelname aan het hulpverleningstraject Ouderschapsbemiddeling.
- Bij beschikking van 5 maart 2024 heeft deze rechtbank de beschikking van 12 april 2023 gewijzigd, inhoudende dat:
- de door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie met ingang van 1 december 2023 op nihil wordt gesteld;
- de man met ingang van 1 december 2023 aan de vrouw voorlopig een kinderalimentatie van € 310,- per maand per kind zal betalen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, zoals dat na aanvulling en intrekking van het verzoek tot partneralimentatie en het verzoek omtrent het overleggen door de man van zijn pensioenoverzicht luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) over de kinderen, waarbij de kinderen eens per 14 dagen een weekend bij de man verblijven van vrijdag uit school in elke even week tot maandag erop naar school, alsmede de helft van de schoolvakanties; wanneer er op vrijdag in een schoolweek geen school is, gaat de weekendregeling in op donderdag uit school; wanneer er op maandag in een schoolweek geen school is, eindigt de weekendregeling dinsdag naar school, waarbij een ouder slechts afspraken kan maken voor de kinderen in de periode dat de kinderen bij die ouder zijn, noodgevallen daargelaten, dan wel een regeling als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van de volgende vakantie- en feestdagenregeling :
- herfstvakantie: altijd bij de man van vrijdag uit school (eventueel donderdag uit school als er een studiedag is) tot de maandag naar school;
- kerstvakantie in oneven jaren: eerste week bij de vrouw van vrijdag uit school (eventueel donderdag uit school als er een studiedag is) tot zaterdag een week later om 12:00 uur, waarbij de kinderen worden gebracht naar de man en vanaf dan bij de man tot maandag een week later naar school; in even jaren gespiegeld; feestdagen zelf worden niet gesplitst. Kerst valt doorgaans in de eerste week en Oud & Nieuw in de tweede week, zodat de kinderen om het jaar Kerst bij de ene ouder kunnen vieren en Oud & Nieuw bij de andere ouder;
- voorjaarsvakantie: altijd bij de man van vrijdag uit school (eventueel donderdag uit school als er een studiedag is) tot de maandag naar school;
- meivakantie van 1 of 2 weken: altijd bij de vrouw uit school (meestal op vrijdag) tot maandag een week of twee weken later naar school; eventuele feestdagen in die periode volgen de vakantieregeling;
- zomervakantie (vanaf 2024, want 2023 is al verdeeld): altijd eerste helft bij de man van vrijdag uit school (eventueel donderdag uit school als er een studiedag is) tot vrijdag 3 weken later om 18:00 uur, waarbij de man de kinderen brengt naar het adres van de vrouw tot de (portiek)deur, en vanaf dan bij de vrouw (3 weken) tot maandag naar school;
- met betrekking tot de verjaardagen van de kinderen: de verjaardag wordt thuis gevierd bij de ouder waar [kind 1] of [kind 2] dan verblijft volgens de vakantieregeling, dan wel de reguliere regeling. De andere ouder zal in de gelegenheid gesteld worden om in elk geval te bellen om te feliciteren. Eventuele kinderfeestjes worden zo mogelijk in overleg tussen de ouders gepland, anders door de ouder waar het jarige kind op dat moment verblijft;
- met betrekking tot de verjaardagen van de ouders: verjaardagen van de ouders worden gevierd volgens de reguliere, dan wel vakantieregeling. Indien de kinderen bij de andere ouder zijn, zal deze faciliteren dat de kinderen de jarige ouder kunnen feliciteren;
- eventuele feestdagen volgen de vakantieregeling dan wel de reguliere regeling,
dan wel een regeling als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van een informatieregeling, waarbij alleen de avond voordat de kinderen naar de andere ouder gaan, er tussen partijen kort schriftelijk contact zal zijn, waarbij de dan verzorgende ouder in elk geval een korte update geeft van bijzonderheden in de dagen ervoor en zo nodig van belangrijke programma onderdelen van de kinderen in de opvolgende dagen, bijvoorbeeld op school, en waarbij in geval van nood tussentijds de andere ouder onverwijld dient te worden geïnformeerd, dan wel een informatieregeling als de rechtbank juist acht;
- aanhechting van een door partijen ondertekend ouderschapsplan aan de beschikking;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 781,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een zodanige bijdrage als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw;
- gelasting van een ouderschapsonderzoek;
- verlening van vervangende toestemming aan de vrouw voor de aanvraag van ID kaarten voor de kinderen, althans te bepalen dat de beschikking in de plaats treedt van de medewerking van de man bij het aanvragen van ID kaarten;
- verlening van vervangende toestemming aan de vrouw om de kinderen in gesprek te laten gaan met een psycholoog en een voorwaardelijk verzoek tot gelasting van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ;
- verlening van vervangende toestemming aan de vrouw om de kinderen in te schrijven op de BSO TeddyKids dan wel een andere BSO in de regio Leiden, op de momenten dat de kinderen bij de vrouw verblijven;
- voorwaardelijk: het verzoek om het gezag van de man te beperken (uitgekleed
gezag) conform een tijdig voor de zitting nader door de vrouw te specificeren
voorstel voor het geval het niet lukt met professionele hulp tot een ouderschapsplan
te komen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Bovendien heeft de man, na aanvulling en intrekking van het verzoek tot partneralimentatie, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat voortaan alleen aan de man het ouderlijk gezag zal toekomen over de kinderen;
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man;
- vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij de kinderen bij de man verblijven om de week van maandag naar school tot de daarop volgende maandag naar school, alsmede iedere maandag en dinsdag na school tot 18:30 uur waarbij de man de kinderen op dat tijdstip terugbrengt naar de vrouw;
- vaststelling van een verdeling van de schoolvakanties en feestdagen waarbij de kinderen:
- gedurende de herfst- en voorjaarsvakantie van vrijdag uit school tot en met woensdag 08:30 uur bij de man verblijven en de resterende periode tot maandag naar school bij de vrouw. Indien de man de kinderen in de week voor de vakantie bij zich heeft, verblijven de kinderen in afwijking hiervan het tweede deel van de schoolvakantie week bij de man en het eerste deel van de week bij de vrouw;
- gedurende de meivakantie volgens de reguliere regeling bij de man verblijven, zoals vermeld in punt 5, bij de man waarbij het wisselmoment plaatsvindt op maandag 08:30 uur;
- gedurende de zomervakantie volgens een 1/2/2/1 verdeling bij de man verblijven,
waarbij de kinderen het ene jaar in week 1, 4 en 5 bij de man verblijven en het
andere jaar in week 2, 3, en 6, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op maandag
08:30 uur;
- gedurende de Kerstvakantie in de oneven jaren: de eerste week bij de vrouw van
vrijdag uit school tot zaterdag 13:00 uur, waarbij de kinderen worden gebracht naar de man en vanaf dan bij de man tot maandag een week later naar school; in de even jaren gespiegeld;
- in het oneven jaar op eerste Kerstdag bij de man en tweede Kerstdag bij de vrouw; het even jaar gespiegeld, waarbij het wisselmoment plaatsvindt om 10:00 uur;
- op eventuele feestdagen buiten de schoolvakanties volgens de reguliere regeling bij de man verblijven;
- vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van
€ 439,- per maand per kind en een partneralimentatie van € 139,- per maand met ingang van 12 april 2023 tot en met 1 december 2023;
- bepaling dat de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 5.707,59
ter zake teveel betaalde kinder- en/of partneralimentatie over het tijdvak 12 april
2023 tot en met 1 december 2023;
- vaststelling van een door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie van
€ 45,- per maand per kind, met ingang van 1 december 2023 dan wel een datum die de rechtbank juist acht, en te bepalen dat de vrouw de teveel ontvangen kinderalimentatie niet aan de man zal terugbetalen, daar de vrouw een groot deel van de kosten van de kinderen heeft voldaan en de vrouw de man een bedrag van € 1.101,- terugbetaalt ter zake voorgeschoten kosten voor de kinderen;
- de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen conform hetgeen is
weergegeven in alinea 34 tot en met 50 van de brief van de 17 mei 2024 van de
zijde van de man;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheiding,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Buiten beschouwing laten deel van ingediende stukken door de man op 13 juni 2024
De man heeft bij het F9-formulier van 13 juni 2024 onder meer een nieuwe draagkrachtberekening ingediend en een brief met een toelichting. De vrouw heeft tegen het indienen hiervan bezwaar gemaakt wegens strijd met een goede procesorde, nu voor het inbrengen van deze stukken op de zitting van 30 mei 2024 geen gelegenheid was gegeven en de inhoudelijke behandeling van de alimentatie reeds op die zitting gesloten was. Zoals tijdens de zitting van 20 juni 2024 al met partijen is besproken, zal de rechtbank deze stukken van de man buiten beschouwing laten wegens strijd met de goede procesorde.
Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
Door de vrouw is geen afschrift of uittreksel van de huwelijksakte overgelegd, overeenkomstig artikel 815, vijfde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarnaast is door de vrouw geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, Rv. Om deze reden heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat deze stukken redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv). Aan de overige wettelijke formaliteiten is wel voldaan.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft bij haar bericht van 28 juni 2024 toegelicht waarom een afschrift van de huwelijksakte ontbreekt. Zij heeft wel de originele huwelijksakte overgelegd, waaruit volgt dat partijen op [huwelijksdag] 2013 te [plaats 1] (Tsjechië) zijn gehuwd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het bestaan van het huwelijk in de onderhavige situatie voldoende is aangetoond, nu het bestaan van dit huwelijk ook niet tussen partijen in geschil is en het huwelijk van partijen ook in de BRP staat geregistreerd. Het is de rechtbank daarnaast gebleken dat het voor partijen op dit moment niet mogelijk is om een door hen beiden akkoord bevonden ouderschapsplan te overleggen, onder meer door de verstoorde communicatie tussen hen. Hierom zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw hebben beiden gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond zal worden toegewezen.
Aanhechten ouderschapsplan
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek een ouderschapsplan op te nemen in de beschikking. De rechtbank zal hierop Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Het verzoek van de vrouw om het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten, zal de rechtbank afwijzen. De vrouw heeft immers geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan overgelegd.
Gezag, hoofdverblijfplaats, zorgregeling en ouderschapsonderzoek
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken tot voorziening in het gezag over de kinderen, tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en tot vaststelling van een zorgregeling alsmede tot het uitvoeren van een ouderschapsonderzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Zowel uit de stukken als op de zitting is gebleken dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan in hun standpunten en niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren, laat staan om tot afspraken te komen. De man voert – verkort weergegeven – het volgende aan. De vrouw is niet in staat om met de man te communiceren en zij wil enkel één keer per week een e-mail uitwisselen. Dit is echter niet werkzaam bij een co-ouderschapsregeling zoals die nu geldt en dus moet de man met het eenhoofdig gezag belast worden. Omdat de man altijd de meeste zorg van de kinderen op zich heeft genomen, dienen de kinderen hun hoofdverblijf ook bij de man te hebben. De man heeft zorgen over de thuissituatie en de gezondheidssituatie van de vrouw. Bij de man hoeven de kinderen – anders dan bij de vrouw – ook niet naar de BSO, omdat hij ze zelf kan opvangen. De man wil daarom een zorgregeling waarin de kinderen om de week de hele week bij de man zijn en in de andere week ook op dinsdag- en woensdagmiddag, zodat zij niet naar de opvang hoeven.
De vrouw voert verweer en voert daartoe – verkort weergegeven – het volgende aan. Volgens de vrouw is het juist de man die niet in staat is om met de vrouw te communiceren. Het is niet mogelijk om afspraken met de man te maken. De vrouw verzoekt dan ook om – indien het partijen niet lukt om met professionele hulp tot een ouderschapsplan te komen – het gezag van de man te beperken (uitgekleed gezag). Ook voert de vrouw aan dat zij juist de hoofdverzorger van de kinderen is geweest en dat daarom de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar moet worden bepaald en een weekendregeling met de man moet worden vastgesteld. De vrouw heeft ook grote zorgen over de thuissituatie bij de man. Bovendien heeft de vrouw met haar inkomen – in tegenstelling tot de man – recht op verschillende toeslagen.
De raadsvertegenwoordiger heeft op de zitting aangegeven dat de kinderen waarschijnlijk klem zitten tussen de ouders en dat het noodzakelijk is dat zij hulp krijgen. Het probleem ligt echter bij de ouders. De ouders moeten stoppen met naar elkaar te wijzen en vooral bij zichzelf te rade gaan wat zij kunnen doen om het voor de kinderen makkelijker te maken, want de huidige situatie is heel schadelijk voor de kinderen. Ook als de ouders een ouderschapsbemiddelingstraject gaan volgen, zullen zij zelf aan de slag moeten. De raadsvertegenwoordiger ziet ook mogelijkheden voor een raadsonderzoek.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat het op dit moment niet goed gaat met de kinderen, met name doordat de ouders niet met elkaar communiceren en voortdurend strijd met elkaar voeren. Het lukt de ouders niet om dit te doorbreken. Zij hebben geen enkel vertrouwen in elkaar en maken elkaar vooral verwijten, waarbij zij elkaar niets gunnen. Dit is zeer schadelijk voor de kinderen en volgens de vrouw vertonen de kinderen zelfs ook lichamelijke klachten.
Nu partijen zo lijnrecht tegenover elkaar staan en de rechtbank onvoldoende zicht heeft op hoe het precies met de kinderen gaat, acht de rechtbank zich op dit moment onvoldoende in staat om een beslissing te kunnen nemen op de door partijen over en weer gedane verzoeken met betrekking tot het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Daarom zal de rechtbank, zoals ook op de zitting van 30 mei 2024 met partijen is besproken, de Raad verzoeken hiernaar onderzoek te doen. Partijen hebben beiden ook ingestemd met een dergelijk onderzoek.
De rechtbank zal daarom de Raad verzoeken een onderzoek in te stellen, daarover te rapporteren en de rechtbank van advies te voorzien. Daarbij worden aan de Raad de volgende onderzoeksvragen voorgelegd:
  • Welke gezagssituatie is in het belang van de kinderen?
  • Welke hoofdverblijfplaats is in het belang van de kinderen?
  • Welke zorgregeling is in het belang van de kinderen?
  • Is verdere hulpverlening voor de ouders en/of de kinderen noodzakelijk en zo ja,
welke hulpverlening?
Het staat de Raad hierbij vrij het onderzoek zo nodig ambtshalve uit te breiden naar een beschermingsonderzoek.
Voorlopige zorgregeling
In afwachting van de uitkomst van het raadsonderzoek zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling vaststellen. De rechtbank zal daarbij aansluiten bij de regeling, zoals deze in de voorlopige voorzieningen procedure is vastgesteld, te weten een week op week af regeling met het wisselmoment op de maandag.
Gelet op de datum van deze beschikking, ongeveer één week voor het einde van de huidige zomervakantie van de kinderen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze ouders deze vakantie reeds verdeeld hebben. Voor de aankomende herfstvakantie en kerstvakantie zal de rechtbank aansluiten bij het verzoek van de man, nu de vrouw op de zitting heeft aangegeven dat zij daar voor dit moment mee instemt. Daarbij zal de rechtbank geen aparte regeling voor de kerstdagen vaststellen, nu de vrouw heeft aangegeven dit wisselen te onrustig te vinden.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aanhouden tot de uitkomst van het raadsonderzoek.
Ouderschapsonderzoek
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om een ouderschapsonderzoek uit te voeren bij gebrek aan belang afwijzen. De Raad gaat immers al onderzoek doen naar het gezag en naar welke zorgregeling in het belang van de kinderen is. Ook zal de Raad kijken welke verdere hulpverlening eventueel noodzakelijk is voor de kinderen.
Informatieregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een informatieregeling.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw voert aan dat zij last heeft van het veelvuldig contact dat de man met haar zoekt. Zij wil daarom dat in de beschikking wordt opgenomen dat er alleen de avond voordat de kinderen naar de andere ouder gaan kort schriftelijk contact tussen partijen zal zijn.
De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw afwijzen. De vrouw wil in feite een verbod voor de man om buiten die ene e-mail contact met haar op te nemen. Dit is geen informatieregeling als bedoeld in artikel 1:377b BW. Het verzoek bevat dan ook geen wettelijke grondslag.
Vervangende toestemming
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken tot vervangende toestemming.
Aanvragen ID-kaarten
Partijen zijn het erover eens dat de paspoorten van de kinderen bij de man blijven en dat de vrouw de (toekomstige) ID-kaarten van de kinderen in bezit zal houden. Op de zitting hebben partijen afgesproken dat de man een afspraak zal maken bij de gemeente voor het aanvragen van ID-kaarten. Blijkens de door de rechtbank na de zitting ontvangen berichten lukt het partijen echter niet om met elkaar te regelen dat ID-kaarten worden aangevraagd. Gelet op de huidige verhouding tussen de ouders vindt de rechtbank het in het belang van de kinderen dat zij ook ID-kaarten hebben, welke dan bij de vrouw zullen blijven. Om verdere discussies tussen de ouders te voorkomen, zal de rechtbank de vrouw daarom vervangende toestemming verlenen voor het aanvragen van ID-kaarten.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat tijdens de zitting van 20 juni 2024 nog aan de orde is gekomen dat het paspoort van [kind 2] moet worden verlengd en dat de vrouw ten aanzien daarvan heeft aangegeven dat zij hieraan zal meewerken.
BSO
De vrouw verzoekt haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op de BSO op de momenten dat ze bij haar zijn en zij kinderopvang nodig heeft. Zij voert aan dat de man weigert hiervoor toestemming te verlenen. De vrouw heeft opvang nodig voor momenten dat de kinderen bij haar zijn en zij aan het werk is. Bovendien vinden de kinderen het erg leuk op de BSO.
De man voert aan dat BSO niet nodig is, omdat hij de kinderen wel wil opvangen op de momenten dat de vrouw aan het werk is. Dat scheelt partijen bovendien ook veel geld. De kinderen willen zelf ook liever thuis zijn en met vriendjes spelen, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het, gelet op de verhouding tussen partijen, mogelijk veel van de kinderen vraagt als ze in de week van de vrouw naar de man toe zouden gaan. Het vergt immers veel van kinderen om telkens van huishouden te wisselen wanneer de verhoudingen zo gespannen zijn. Daarom acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat het aantal wisselingen zoveel mogelijk wordt beperkt en de kinderen dus naar de BSO kunnen gaan op de momenten dat de vrouw, in de week dat de kinderen bij haar zijn, werkt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen.
Kinderpsycholoog
Op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de kinderen op dit moment last hebben van de situatie en dat zij daarvoor hulp moeten krijgen. Tussen de ouders is in geschil welke hulp dat zou moeten zijn. De vrouw wil dat de kinderen naar een kinderpsycholoog gaan. Zij heeft ook al iemand gevonden. De man wil echter dat het traject wordt gevolgd via het Centrum voor Jeugd en Gezin, dat aanvankelijk niet is gelukt omdat de ouders daarvoor samen op gesprek moesten komen.
De rechtbank vindt het van het grootste belang dat de kinderen zo snel mogelijk hulp krijgen. Gelet op de huidige verhouding tussen partijen acht de rechtbank het niet in het belang van de kinderen dat deze hulpverlening zal lopen via een traject waar het voor nodig is dat de ouders eerst samen op intakegesprek komen. De rechtbank zal daarom de vrouw vervangende toestemming verlenen om een psycholoog voor de kinderen in te schakelen, waarbij geldt dat de vrouw daarvoor zelf iemand mag uitzoeken, mits het een psycholoog is die gespecialiseerd is in hulpverlening aan kinderen in echtscheidingssituaties.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen op dit verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) opgenomen in het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Alimentatiegerechtigde
Partijen hebben over en weer verzocht te bepalen dat de andere partij kinderalimentatie dient te voldoen. Nu onbetwist is dat de vrouw het laagste inkomen heeft, terwijl – in ieder geval voor de komende tijd – de zorg over de kinderen gelijk tussen de ouders verdeeld is, zal de rechtbank de vrouw als alimentatiegerechtigde en de man als alimentatieplichtige aanmerken.
Ingangsdatum en betaling van een bedrag van € 1.101,- door de vrouw aan de man in verband met voorgeschoten kosten van de kinderen
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de ingangsdatum vaststellen. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum.
Volgens de man moet de ingangsdatum worden vastgesteld op 1 december 2023, althans dient met ingang van 1 december 2023 de kinderalimentatie gewijzigd te worden. Daarbij dient volgens de man – naar de rechtbank begrijpt – te worden bepaald dat de vrouw de tot op heden teveel ontvangen kinderalimentatie niet aan de man hoeft terug te betalen (omdat de vrouw een groot deel van de kosten van de kinderen heeft voldaan), waarbij de man wel verzoekt te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 1.101,- aan de man dient te betalen ter zake voorgeschoten kosten voor de kinderen.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechter dient terughoudend om te gaan met het vaststellen van een (gewijzigde) onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht. Nu daarnaast bij de beschikking van 5 maart 2024 de voorlopige kinderalimentatie al eens per 1 december 2023 is gewijzigd (waarbij toen zowel de ingangsdatum als het bedrag aan kinderalimentatie conform het verzoek van de man zijn vastgesteld) en uit het verzoek van de man volgt dat hij ook geen terugbetaling beoogt van de eventueel door hem teveel betaalde kinderalimentatie tussen 1 december 2023 en heden, gaat de rechtbank voorbij aan de door de man verzochte wijzigingsdatum van 1 december 2023 en zal de rechtbank de ingangsdatum op de datum van deze beschikking vaststellen.
Ten aanzien van het verzoek van de man dat de vrouw aan hem een bedrag van € 1.101,- dient te voldoen in verband met voorgeschoten kosten van de kinderen, overweegt de rechtbank als volgt. De man legt – blijkens hetgeen door zijn advocaat ter zitting is aangevoerd – aan dit verzoek ten grondslag dat sprake is van een onverschuldigde betaling door de man aan de vrouw van een bedrag van € 1.101,- dan wel dat de vrouw voor dit bedrag onrechtgerechtvaardigd is verrijkt ten opzichte van de man, nu hij ter hoogte van dit bedrag kosten van de kinderen heeft voldaan die voor rekening van de vrouw hadden moeten komen. De vrouw heeft aangevoerd dat de man dingen (naar de rechtbank begrijpt: zonder overleg met/instemming van de vrouw) aanschaft en de vrouw vervolgens de bon geeft. Deze bedragen zijn kosten die vrijwillig door de man voor de kinderen zijn gemaakt en daarom moet zijn verzoek worden afgewezen, aldus de vrouw.
Nu het bedrag van € 1.101,- niet door de man aan de vrouw is betaald (maar dit bedrag door de man in verschillende (web)winkels is uitgegeven voor spullen voor de kinderen), kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van een onverschuldigde betaling van een geldsom door de man aan de vrouw. Het gaat dan nog om de vraag of de vrouw door deze aankopen door de man ongerechtvaardigd verrijkt is ten opzichte van de man. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake, nu de man deze inkopen uit eigen beweging voor de kinderen heeft gedaan. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man tot betaling van een bedrag van € 1.101,- door de vrouw, afwijzen.
De rechtbank zal in het hiernavolgende opnieuw de kinderalimentatie berekenen.
Behoefte
Tussen partijen is niet in geschil dat de basisbehoefte van de kinderen in 2023 € 1.460,- bedraagt. De vrouw voert aan dat deze basisbehoefte moet worden verhoogd vanwege de luxe die de kinderen gewend zijn en die de man wil voortzetten, onder andere met privé zwemles, tennisles en hockey. Volgens het door de vrouw als productie 20 overgelegde overzicht bedraagt de behoefte van de kinderen dan € 2.381,- per maand. De man betwist dat dat de door de vrouw opgevoerde kosten zo hoog of zo bijzonder zijn dat deze niet al in de behoefte zitten verdisconteerd. Hij verzoekt dan ook om uit te gaan van het tabelbedrag.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens de expertgroep is verhoging van de tabelbedragen slechts mogelijk indien sprake is van bepaalde extra kosten voor het kind die zo uitzonderlijk zijn dat deze niet begrepen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van kinderen. Het betreft dan kosten die niet of onvoldoende in de gehanteerde kosten van de kinderen zijn verdisconteerd en die bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. Voorbeelden van kosten die volgens het rapport in aanmerking komen voor correctie zijn de kosten van een gehandicapt kind, kosten van topsport, privélessen en extra hoge schoolgelden. De rechtbank is van oordeel dat de door de vrouw opgevoerde kosten geen dergelijke bijzondere kosten zijn. De rechtbank houdt daarom geen rekening met deze kosten bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen. Daarbij merkt de rechtbank ten aanzien van de zwemlessen van de kinderen nog op dat de man tijdens de zitting heeft aangegeven akkoord te zijn dat dit voortaan reguliere lessen zullen worden in plaats van privélessen, zodat de behoefte van de kinderen niet met deze kosten verhoogd hoeft te worden.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, voor de behoefte van de kinderen uitgaan van € 1.460,-. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt deze behoefte € 1.551,- per maand, ofwel € 776,- per kind per maand.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 2.224,16 bruto per maand, exclusief vakantiegeld, te vermeerderen met eindejaarsuitkering, zoals blijkt uit de door de vrouw overgelegde loonstroken van april en mei 2024.
De rechtbank houdt verder rekening met:
  • pensioenpremie werknemersdeel van € 160,09 per maand;
  • PAWW van € 2,53 per maand.
Daarnaast gaat de rechtbank uit van een winst uit onderneming van € 2.550,-, zoals blijkt uit de door de vrouw overgelegde prognose 2024. De rechtbank ziet in de jaarstukken dat de omzet in de prognose voor 2024 redelijk vergelijkbaar is met de omzet in 2021, 2022 en 2023. Het voornaamste verschil zit in het feit dat de vrouw op dit moment een hoge post heeft aan huisvestigingskosten. Op de zitting heeft zij dit toegelicht door uit te leggen dat zij nu in een kleiner huis woont en daardoor niet meer vanuit huis kan werken, maar hiervoor nu een studio moet huren. De rechtbank acht het daarom redelijk om van deze prognose uit te gaan in plaats van de winst uit onderneming in eerdere jaren.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak worden opgeteld bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt. Nu de vrouw het laagste inkomen heeft, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen samen regelen dat de vrouw het gehele kindgebonden budget voor de kinderen ontvangt. De rechtbank zal in haar berekening dan ook rekening houden met door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw in 2024 op € 3.209,- per maand.
De vrouw verzoekt om in afwijking van het forfaitaire woonbudget rekening te houden met haar werkelijke woonlasten van € 1.700,- per maand. De man voert hiertegen aan dat de vrouw inmiddels samenwoont met haar nieuwe partner, zodat zij de woonlasten kan delen. Hoewel de rechtbank dit aan de hand van de bij haar bekende gegevens niet kan vaststellen, constateert de rechtbank wel dat de door de vrouw overgelegde huurovereenkomst op naam van zowel de vrouw als haar nieuwe partner staat. De rechtbank zal daarom voor de vrouw uitgaan van het forfaitaire woonbudget.
Ten aanzien van de door de vrouw opgevoerde advocaatkosten overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken en uit wat ter zitting is besproken is gebleken dat er verschillende soorten vermogen aanwezig zijn wat tussen partijen verdeeld zal worden en uit hoofde waarvan de vrouw verschillende bedragen zal ontvangen (waaronder de overwaarde van de woning). De rechtbank ziet dan ook op dit moment geen reden om aan de zijde van de vrouw rekening te houden met advocaatkosten, omdat er voldoende geld is waarmee deze kosten betaald kunnen worden.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,-)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan: 70% x [€ 3.209,- – (€ 963,- + € 1.270,-)] = € 683,- per maand.
Draagkracht man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 99.895,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de door de man overgelegde werkgeversverklaring bij het bericht van 17 juni 2024 van de zijde van de man. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met vakantiegeld en een eindejaarsuitkering, zoals eveneens blijkt uit deze verklaring. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de zijde van de man rekening te houden met een hogere verdiencapaciteit, nu hij gemotiveerd heeft onderbouwd dat – nu hij op een project van een andere opdrachtgever is ingezet – zijn uurtarief is verlaagd en hij, in verband met de zorg die hij voor de kinderen heeft, 32 uur per week is gaan werken.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank het NBI van de man in 2024 op € 5.748,- per maand.
Daarnaast gaat de rechtbank bij de man – net als bij de vrouw – uit van het forfaitaire woonbudget.
Verder heeft de man aangevoerd dat voor de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met de schulden die hij aflost. De rechtbank zal rekening houden met schulden waarvan is gebleken dat de man daar daadwerkelijk op aflost en die geen betrekking hebben op de woning. Dit betreft de volgende schulden:
  • DUO schuld van € 210,- per maand;
  • Kosten voor de lease auto van € 593,- per maand;
  • Schuld bij ING van € 421,- per maand.
De schuldenlast bedraagt dus in totaal € 1.224,- per maand.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat deze schulden slechts voor de helft moeten worden meegenomen, omdat de vrouw ook voor de helft draagplichtig is voor deze schulden, zoals hierna ook zal blijken in het kader van de verdeling. De rechtbank zal daarom aan de zijde van de man rekening houden met een bedrag van (€ 1.224,- : 2 =) € 612,- per maand als extra last. Zij zal het in de formule opgenomen bedrag voor kosten van levensonderhoud van € 1.270,- verhogen met € 612,-.
Ten aanzien van de man opgevoerde advocaatkosten overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat er verschillende soorten vermogen aanwezig zijn (waaronder liquide vermogen zoals verschillende beleggingsrekeningen), waarvan aan de man de helft toekomt. De rechtbank ziet daarom, net als bij de vrouw, ook aan de zijde van de man geen reden om rekening te houden met advocaatkosten bij de bepaling van zijn draagkracht.
Omdat het NBI van de man ook hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht dezelfde formule gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan: 70% x [€ 5.748,- – (€ 1.724,- + € 1.882,-)] = € 1.499,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 2.182,- per maand (€ 683,- + € 1.499,-). Dit is voldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: € 1.499,- / € 2.182,- x € 1.551,- = € 1.066,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 683,- / € 2.182,- x € 1.551,- =
€ 485,-
samen € 1.551,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt een gedeelte van € 1.066,- per maand, wat neerkomt op € 533,- per maand per kind, voor rekening van de man. Een gedeelte van
€ 485,- per maand, wat neerkomt op € 243,- per maand per kind komt voor rekening van de vrouw.
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Nu de rechtbank als voorlopige zorgregeling een week op week af regeling zal vaststellen, geldt een zorgkorting van 35%. De zorgkorting bedraagt dan € 543,- per maand ((35% van € 1.551,-).
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel. De door de man te betalen bijdrage bedraagt dan € 523,- per maand (€ 1.066,- -/- € 543,-).
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van heden een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 523,- per maand, ofwel € 262,- per maand per kind aan de vrouw dient te voldoen.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank zal de alimentatieberekeningen aan deze beschikking hechten.
Alimentatie periode 12 april 2023 tot 1 december 2023 en terugbetaling daarvan
Volgens de man dient de partneralimentatie over de periode van 12 april 2023 tot 1 december 2023 met terugwerkende kracht te worden vastgesteld op € 139,00 per maand (in plaats van € 890,00 per maand) – de kinderalimentatie was in die periode reeds vastgesteld op het door hem verzochte bedrag van € 439,00 – en dient de vrouw te worden veroordeeld tot terugbetaling van de teveel ontvangen partneralimentatie in die periode, zijnde een bedrag van € 5.707,59. De man voert daartoe het volgende aan. De beschikking van 12 april 2023 in de voorlopige voorzieningen procedure bevat een aantal fouten. Volgens de man hebben partijen afgesproken dat de bodemrechter de definitieve alimentatie over de periode van 12 april 2023 tot 1 december 2023 zal vaststellen.
De vrouw voert verweer. De partneralimentatie is door de voorzieningenrechter juist vastgesteld en deze bedragen zijn allemaal verbruikt. Er is geen reden om dat te wijzigen, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt. De man voert vier punten aan die bij de berekening van de alimentatie in de voorlopige voorzieningenprocedure volgens hem niet op de juiste wijze zijn meegenomen, welke hierna zullen worden beoordeeld.
In de eerste plaats noemt de man dat aan zijn zijde van een te hoog inkomen is uitgegaan. Nu echter in de voorlopige voorzieningenprocedure is uitgegaan van een inkomen van € 155.965,- uit loon aan de zijde van de man en uit de door de man overgelegde aangifte inkomstenbelasting blijkt dat hij in 2023 een inkomen van € 165.129,- uit loondienst had, is de rechtbank van oordeel dat zijn inkomen in ieder geval niet voor een te hoog bedrag is meegenomen.
In de tweede plaats noemt de man dat aan de zijde van de vrouw van een te laag inkomen zou zijn uitgegaan en er geen rekening is gehouden met haar werkzaamheden als fotografe. Uit de door de vrouw overgelegde aangifte inkomstenbelasting blijkt dat zij in 2023 een inkomen van € 19.653,- uit loon heeft gehad en een bedrag van € 9.103,- als winst uit onderneming. Bij de berekening van de alimentatie is in de voorlopige voorzieningen uitgegaan van een inkomen van € 22.055,- uit loon aan de zijde van de vrouw. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een dermate beperkt verschil dat dit geen aanleiding geeft voor een wijziging van de partneralimentatie met terugwerkende kracht, te meer nu aan de zijde van de man ook met een lager inkomen is gerekend dan hij blijkens zijn aangifte inkomstenbelasting daadwerkelijk in 2023 had.
In de derde plaats voert de man aan dat de vrouw tijdens het tijdvak van 12 april 2023 tot 1 december 2023 kinderbijslag en het kindgebonden budget heeft ontvangen, terwijl daarmee bij de berekening geen rekening is gehouden. Volgens de man volgt uit een berekening dat dit de vrouw een bedrag van € 6.461,- per jaar oplevert.
De rechtbank overweegt als volgt. Onbekend is welk bedrag de vrouw daadwerkelijk aan kinderbijslag en/of kindgebonden budget heeft ontvangen. Daarnaast geldt op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 7 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1273) dat het karakter van het kindgebonden budget met zich meebrengt dat die bijdrage buiten beschouwing moet worden gelaten bij het vaststellen van de (aanvullende) behoefte van de alimentatiegerechtigde. Dit derde punt van de man levert als gevolg van het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid op die een wijziging van de partneralimentatie (met terugwerkende kracht) met zich mee zou moeten brengen.
De man heeft ten slotte aangevoerd dat de verplichting tot aflossing van de ING-schuld van € 421,- per maand onterecht is aangemerkt als eigen woning schuld en daardoor niet is meegenomen bij de bepaling van zijn draagkracht. Nu echter geldt dat dit voor de man van meet af aan kenbaar was – maar hij er desondanks voor heeft gekozen om toen geen verzoek te doen tot wijziging van de voorlopige voorziening – terwijl in het algemeen geldt dat de alimentatiebetalingen een consumptief karakter dragen en dat de rechter van zijn bevoegdheid tot wijziging van de bijdrage over een periode in het verleden behoedzaam gebruik dient te maken, ziet de rechtbank geen aanleiding om hierom de partneralimentatie voor de periode van 12 april 2023 tot 1 december 2023 met terugwerkende kracht te wijzigen.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het verzoek van de man afwijzen, tezamen met het verzoek van de man dat de vrouw dient te worden veroordeeld tot terugbetaling van de teveel ontvangen alimentatie in die periode, zijnde een bedrag van € 5.707,59.
Verdeling huwelijksvermogen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen.
Krachtens artikel 4, eerste lid, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten kennelijk hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in Nederland en zich geen van de in artikel 4, tweede lid, van dat verdrag genoemde uitzonderingen voordoet.
Inhoudelijke beoordeling
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW – zoals deze artikelen golden tot 1 januari 2018 – moet worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestond. Het uitgangspunt is dan dat de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap (op grond van artikel 1:100 BW (zoals dat gold tot 1 januari 2018)) bij helfte tussen de echtgenoten moet worden verdeeld.
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 19 april 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:
woning aan de [adres] te [plaats 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire lening;
bankrekeningen en crypto currency;
beleggingsrekening;
pensioenbeleggingsrekening;
eenmanszaak man ( [bedrijfsnaam 1] ), scooter en auto, merk KIA met kenteken [kenteken] ;
eenmanszaak vrouw ( [bedrijfsnaam 2] );
inboedel;
bakfiets;
woning in Tsjechië;
belastingen;
schulden.
a.
woning aan de [adres] te [plaats 2] , de daaraan gekoppelde hypothecaire lening en dwangsom
De man voert het volgende aan. Hij heeft de woning laten taxeren op een bedrag van
€ 650.000. Dit is een degelijk rapport waarbij ook rekening is gehouden met de staat van de woning op de peildatum. De hypotheeksom op de peildatum bedroeg € 485.573,56. De man verzoekt om de woning aan hem toe te delen voor € 650.000,- onder betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw. Het door de vrouw overgelegde taxatierapport is niet juist, omdat onvoldoende rekening is gehouden met onderhoudskosten die nog moeten worden uitgevoerd en omdat is uitgegaan van onjuiste referentieobjecten.
Subsidiair ziet de man voor zich dat wordt uitgegaan van de gemiddelde waarden zoals gesteld door de man en de vrouw, waarbij de waarde van € 725.000,- die door de vrouw wordt gesteld, volgens hem dan wel gecorrigeerd moet worden met het bedrag aan onderhoudskosten van € 10.120,- (en deze waarde dus € 714.880,- zou zijn). In dat geval zou op een gemiddelde waarde van € 682.440,- worden uitgekomen. Daarbij heeft de man nog aangegeven dat als een hogere waarde van de woning wordt vastgesteld, het voor hem niet meer mogelijk is om deze over te kunnen nemen, wat zou betekenen dat de kinderen niet meer in de echtelijke woning kunnen blijven wonen. Dit zal volgens hem tot gevolg hebben dat de zorgregeling nog verder onder spanning komt te staan.
De vrouw voert aan dat partijen samen een taxateur hadden gekozen en dat die de waarde van de woning heeft bepaald op € 725.000,-. Dit ligt ook dichter bij de WOZ waarde van
€ 712.000 dan de waarde die de man noemt. De vrouw wil graag dat de rechtbank – indien het nodig is om een nieuwe taxateur te benoemen – een duidelijk spoorboekje opstelt met termijnen en een dwangsom, om te voorkomen dat de man de verkoop wil oprekken.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is geen expert op bouwkundig gebied en is daarom onvoldoende in staat om de juistheid van de standpunten van partijen met betrekking tot de waarde van de woning te beoordelen, temeer nu de standpunten van beide partijen inhoudelijk zijn onderbouwd. De rechtbank zal daarom een spoorboekje vaststellen, zoals hierna vermeld. Daarbij acht de rechtbank het – gelet op het feit dat er tot nu toe al verschillende deskundigen betrokken zijn geweest bij de waardering van de woning, maar partijen zich over en weer niet kunnen neerleggen bij een waarde die is vastgesteld door een deskundige die door de ander is ingeschakeld – in deze situatie het meest passend dat iedere partij een eigen NVM makelaar-taxateur kiest, welke beide taxateurs dan vervolgens samen de waarde van de woning zullen bepalen. De man zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om te bepalen of hij in staat is om de woning tegen die waarde over te nemen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan een dwangsom te verbinden.
rekeningen en crypto currency
Partijen hebben de rechtbank geen volledig overzicht gegeven van de op hun naam staande bank- en spaarrekeningen. Partijen zijn het er wel over eens dat de bank- en spaarrekeningen die op naam van de vrouw staan aan de vrouw moeten worden toegedeeld en alle overige credit-, bank- en spaarrekeningen aan de man (waarbij de rechtbank uit de stellingen (van de advocaat) van de man op de zitting van 20 juni 2024 afleidt dat er geen sprake is van een betaal- of spaarrekening van de eenmanszaak van de man en dat daarvan dus geen toedeling hoeft plaats te vinden). Daarbij bestaat er tussen partijen wel discussie over wat de peildatum zou moeten zijn voor de verrekening van de saldi van de rekeningen en of het saldo van de OpenBankrekening op naam van de man verdeeld moet worden. De vrouw wenst dat saldi op de rekeningen per 1 april 2023 worden verrekend, omdat ze op die dag de woning heeft verlaten en de man nadien verschillende kosten bij onder andere Amazon en UberEats heeft gemaakt van ongeveer € 700,-. De man is het hier niet mee eens en wil dat het wettelijk uitgangspunt wordt gevolgd (zodat 19 april 2023 als peildatum geldt). Daarbij dient volgens de man het saldo van de OpenBankrekening op zijn naam niet verdeeld te worden, omdat hij op 19 april 2023 net zijn salaris heeft ontvangen en hij net na de peildatum twee keer partneralimentatie moest betalen, zodat bij verdeling een dubbeltelling zou plaatsvinden. Hiertegen is door de vrouw verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is onvermijdelijk dat er op welke datum dan ook altijd bepaalde bedragen net wel of net niet worden meegenomen. De rechtbank ziet in het door partijen aangevoerde dan ook geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van verdeling bij helfte per peildatum van alle aanwezige bank- en spaarrekeningen. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de bank- en spaarrekeningen die op naam van de vrouw staan aan de vrouw moeten worden toegedeeld en de overige bank- en spaarrekeningen aan de man, onder de verplichting om de helft van de saldi per 19 april 2023 (de datum van de indiening van het verzoekschrift) aan de ander te voldoen.
Met betrekking tot de crypto currency heeft de man aangevoerd dat de waarde per 19 april 2023 € 10,29 bedroeg. De man verzoekt deze crypto currency toe te delen aan de man onder de verplichting de helft van deze waarde aan de vrouw te voldoen. Nu de vrouw hiertegen geen verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank dit verzoek toewijzen.
beleggingsrekening
Op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de waarde van de beleggingsrekening bij DeGiro per peildatum € 19.421,29 is en dat deze beleggingsrekening aan de man wordt toebedeeld tegen de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te voldoen. De rechtbank zal als gevolg daarvan de beleggingsrekening toedelen aan de man, onder de verplichting de helft van deze waarde aan de vrouw te voldoen. Onder de beleggingsrekening valt ook de Flatex rekening die is gekoppeld aan DeGiro.
pensioenbeleggingsrekening
Gebleken is dat de waarde van de pensioenbeleggingsrekening van de man op de peildatum € 37.072,96 bedroeg. De rechtbank zal deze rekening toedelen aan de man onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te voldoen.
eenmanszaak man ( [bedrijfsnaam 1] ), scooter en auto, merk Kia, met kenteken [kenteken]
Algemeen
De rechtbank stelt voorop dat een eenmanszaak niet een ‘afgescheiden vermogen’ vormt. Dit betekent dat de bezittingen (activa) op de balans van de eenmanszaak in de gemeenschap van goederen vallen en dat de schulden (passiva) op de balans verhaalbaar zijn op de gemeenschap. De eenmanszaak is dus niet als geheel een goed dat verdeeld kan worden. Slechts de bezittingen van de eenmanszaak kunnen worden verdeeld en wat de schulden betreft geldt als hoofdregel dat beide echtgenoten voor de helft draagplichtig zijn.
Scooter
Tussen partijen is in geschil of de scooter al dan niet behoort tot de activa op de balans van de eenmanszaak van de man. Volgens de man is dit het geval en is de scooter inmiddels volledig afgeschreven. Hierom moet in het kader van de verdeling volgens hem geen waarde aan de scooter worden toegekend.
Volgens de vrouw was de scooter een gift van de vrouw aan de man. Zij verzoekt om de scooter voor € 1.000,- aan de man toe te delen.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant of de scooter al dan niet (een bezitting op de balans) van de eenmanszaak was. Immers, nu er geen afgescheiden vermogen van de eenmanszaak is (en zoals hierboven vermeld de eenmanszaak dus niet in zijn geheel als één goed wordt verdeeld, maar elk van de bezittingen van de eenmanszaak afzonderlijk) moet de scooter hoe dan ook worden verdeeld naar de waarde per de datum van de feitelijke verdeling. Voor deze waarde is naar het oordeel van de rechtbank niet de eventuele (fiscale) boekwaarde doorslaggevend, maar de waarde die de scooter op het moment van de verdeling in het economisch verkeer heeft. Nu de vrouw heeft nagelaten om de door haar gestelde waarde nader te onderbouwen, zal de rechtbank, op basis van het door de man bij het F9-formulier van 3 juli 2024 overlegde overzicht van marktplaats, de waarde van de scooter vaststellen op € 700,- en zal de rechtbank de scooter toedelen aan de man onder de verplichting om de helft van deze waarde (€ 350,-) aan de vrouw te voldoen.
Auto, merk Kia, met kenteken [kenteken]
Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding door de vrouw (19 april 2023) sprake was van de huurkoop van een Kia, welke huurkoop – naar de rechtbank uit de stellingen van de vrouw en de door de man als productie 19B overgelegde overeenkomst begrijpt – was aangegaan door de man op naam van zijn eenmanszaak. Volgens de man is er gelet op de huurkoop van de auto niks te verdelen en vertegenwoordigt de auto ook geen dan wel een negatieve waarde (vanwege de openstaande schuld in verband met de huurkoop). Uit de door de man overgelegde productie ten aanzien van de waarde van de auto bij de e-mail van 30 mei 2024 van de zijde van de man, leidt de rechtbank af dat – vanwege afschrijvingen van de auto – volgens de man ook geen sprake is van een opgebouwde waarde van de huurkoopovereenkomst.
Volgens de vrouw is er wel sprake van een opgebouwde waarde van de huurkoopovereenkomst, die in de gemeenschap valt. Deze waarde moet volgens haar op grond van de ANWB Koerslijst op € 7.000,- worden gesteld. Een andere optie is volgens de vouw dat er niks met de auto gebeurt totdat deze is afbetaald en dat de auto dan verdeeld wordt.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap kunnen alleen die goederen worden verdeeld die op de peildatum tot de gemeenschap behoorden. Nu de auto op de peildatum niet in eigendom was van één van partijen behoorde de auto ook niet tot de te verdelen gemeenschap van goederen van partijen. Gelet hierop kan de rechtbank ook geen beslissing nemen over toedeling van de auto aan één van partijen. Wel bestond er op de peildatum, naar de rechtbank aanneemt, een opgebouwde waarde van de huurkoopovereenkomst, die in de gemeenschap valt. Hoewel de feitelijke situatie nu mogelijk anders is dan op de peildatum (in het geval dat inmiddels geen sprake meer is van een huurkoop van de Kia), vertegenwoordigde het recht op huurkoop van de Kia op 19 april 2023 naar het oordeel van de rechtbank wel een waarde. De rechtbank acht het namelijk onwaarschijnlijk dat, zoals door de man lijkt te worden betoogd, de afschrijving van de auto zo hoog is dat de huurkoopovereenkomst op 19 april 2023 geen enkele opgebouwde waarde had. Anderzijds kan de rechtbank ook niet vaststellen of de door de vrouw genoemde waarde van € 7.000,- realistisch is, nu zij geen stukken ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd. Hoewel de feitelijke situatie met betrekking tot de auto dus mogelijk inmiddels anders is dan op 19 april 2023, zal de rechtbank een beslissing nemen over het recht op huurkoop dat er was op het moment van 19 april 2023 en zal zij bepalen dat de rechten uit de huurkoopovereenkomst (voor zover nog nodig) zullen worden toebedeeld aan de man, waarbij de man de helft van de opgebouwde waarde van de huurkoopovereenkomst per 19 april 2023 aan de vrouw dient te voldoen. Indien partijen niet binnen een maand gezamenlijk tot een overeenstemming over deze waarde komen, dienen zij zich te wenden tot een deskundige die deze waarde voor hen zal vaststellen.
Eenmanszaak man overig
De man voert aan dat zijn eenmanszaak al geruime tijd slapend is en dat er dus niets te
verdelen valt. Nu door dit door de vrouw niet is weersproken, gaat de rechtbank ervan uit dat er met betrekking tot de eenmanszaak van de man verder niets te verdelen valt.
eenmanszaak vrouw ( [bedrijfsnaam 2] )
Zoals hierboven reeds overwogen vormt ook de eenmanszaak van de vrouw geen afgescheiden vermogen. Van de zijde van de man is tijdens de zitting aangegeven dat voor de waarde van de bezittingen kan worden gekeken naar de aangifte Inkomstenbelasting 2023 van de vrouw, waaruit blijkt dat de boekwaarde van de eenmanszaak van de vrouw op 1 januari 2023 € 7.410,- was en op 31 december 2023 € 12.115,- en dat dan kan worden uitgerekend wat het op 1 april had kunnen zijn. Namens de vrouw is in de brief bij het F9-formulier van 3 juli 2024 aangegeven dat voor de waardering uit mag worden gegaan van hetgeen volgt uit de aangifte Inkomstenbelasting 2023.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat partijen het erover eens zijn dat voor de verdeling de waarde van de bezittingen van de eenmanszaak (naar de rechtbank begrijpt in ieder geval bestaande uit een of meer camera’s, flitsen, een harddisk en een of meer achtergronden) wordt vastgesteld op een bedrag van € 8.586,25 (7.410 vermeerderd met een kwart van 12.115 – 7.410). De rechtbank zal bepalen dat deze bezittingen voor dit bedrag worden toebedeeld aan de vrouw, onder de verplichting dat de vrouw de helft van deze waarde aan de man zal betalen.
inboedelgoederen
Partijen zijn het erover eens dat de goederen op de lijst die de vrouw als productie 11 heeft overgelegd aan de vrouw zullen worden toegedeeld en de overige inboedelgoederen aan de man. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Partijen kunnen echter niet met elkaar afspraken maken over wie de inboedelgoederen van de vrouw komt halen/brengen en wanneer. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw aan de man drie momenten voorstelt na de datum van de beschikking, waarvan de man één moment mag kiezen. De vrouw zal op dat moment de betreffende inboedelgoederen op de lijst van productie 11 komen ophalen bij de man, waarbij partijen de kosten voor de huur van een inboedelwagen zullen delen.
bakfiets
De vrouw voert thans aan dat de bakfiets – gelet op het feit dat Babboe tijdelijk de verkoop van alle bakfietsen heeft stopgezet (vanwege de onduidelijkheid of bepaalde modellen een veiligheidsrisico bevatten) – niet verkoopbaar is en dus geen waarde meer vertegenwoordigt. De man voert daarentegen aan dat de bakfiets wel € 5.000,- waard kan zijn.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat de bakfiets wordt toegedeeld aan de vrouw. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar standpunt dat de bakfiets geen waarde meer heeft en stelt de waarde van de bakfiets vast conform het bedrag dat de vrouw eerder zelf in haar vermogensopstelling heeft opgenomen (productie 39 van de zijde van de vrouw). De rechtbank zal de bakfiets aldus toedelen aan de vrouw voor een waarde van € 3.828,-, onder de verplichting dat de vrouw de helft van deze waarde aan de man zal betalen.
i.
woning in Tsjechië
De rechtbank overweegt als volgt. Nu partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd, zou de woning in Tsjechië op grond van het op het huwelijksgoederenregime toepasselijke (Nederlandse) recht in beginsel in de gemeenschap vallen, tenzij aan de schenking van de woning aan de vrouw een uitsluitingsclausule was verbonden.
De vrouw voert aan dat haar oma de woning exclusief aan de vrouw heeft geschonken. De latere verkoopopbrengst van deze woning heeft de vrouw – naar de rechtbank begrijpt – voor een deel aan haar ouders gegeven en voor een deel aangewend als overbruggingskrediet voor de woning in Leiderdorp.
De man voert aan dat de vrouw niet heeft onderbouwd dat de woning enkel aan haar in eigendom toebehoorde, zodat deze in de gemeenschap viel. De woning is tijdens het huwelijk van partijen verkocht, zodat de opbrengst van de woning ook in de gemeenschap valt. De man heeft daarom recht op de helft van de opbrengst van de woning, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en uit wat op de zitting is besproken, is gebleken dat de woning in Tsjechië al voorafgaand aan de peildatum is verkocht en daarom niet verdeeld kan worden. Ook kan de rechtbank niet vaststellen of de opbrengst daarvan nog ergens op een rekening staat (nog los van de vraag of deze opbrengst op grond van de schenkingsovereenkomst al dan niet in de gemeenschap zou vallen). Er valt daarom voor de rechtbank niets te verdelen. De rechtbank merkt daarbij op dat op grond van artikel 3:194 lid 2 BW de echtgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoot verbeurt.
belastingen
De vrouw heeft haar verzoek ten aanzien van de belastingen ingetrokken, zodat de rechtbank daar geen beslissing meer over hoeft te nemen.
schulden
De man heeft aangegeven dat hij bereid is de schulden af te lossen onder vrijwaring van de vrouw, mits de helft van het totaal aan schulden in mindering wordt gebracht op de totale overbedelingsvordering van de man aan de vrouw en de schulden in zijn geheel worden meegenomen in de alimentatieberekening.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Bovendien is de DUO-schuld een studieschuld van de man, die al bestond voor het huwelijk, zodat het redelijk is als deze voor rekening van de man komt, aldus de vrouw.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De beantwoording van de vraag of een schuld, wegens het hoogstpersoonlijk karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van artikel 1:94 tweede lid BW aan één van partijen is verknocht en dus op grond van artikel 1:94 derde lid BW niet in de gemeenschap valt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Daarvan zal slechts in bijzondere omstandigheden sprake zijn (vgl. Gerechtshof Amsterdam 15 januari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:106).
Verder overweegt de rechtbank dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen, omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Bovendien is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. Als één van de (ex)echtgenoten wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
De rechtbank stelt vast dat er tussen partijen geen overeenstemming bestaat over een van de wet afwijkende draagplicht van de schulden van de gemeenschap, zodat zij niet op grond daarvan tot een afwijkende draagplicht van deze schulden zal beslissen. Daarnaast is het enkele feit dat de DUO-schuld van de man al voor het huwelijk bestond, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot de conclusie te komen dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. De rechtbank zal de verzoeken van partijen verband houdende met de schulden dan ook afwijzen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning met inboedel
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek terzake het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en wordt dit volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst.
Inhoudelijke beoordeling
De man verzoekt het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De vrouw heeft de eerdere voorwaarden die zij hieraan verbond tijdens de mondelinge behandeling van 20 juni 2024 laten vallen, maar heeft daar nog bij aangegeven dat de man dan wel dient mee te werken aan de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
De rechtbank zal, nu niet langer inhoudelijk verweer tegen dit verzoek van de man wordt gevoerd, het verzoek toewijzen.
Proceskosten
Omdat een beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling wordt aangehouden, zal de rechtbank ook een beslissing over de proceskosten aanhouden.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdag] 2013 te Olomouch, Tsjechië;
bepaalt dat voor de minderjarigen:
- [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , en
- [kind 2] , geboren op [geboortedag 3] 2018 te [geboorteplaats 2] ,
voorlopigde volgende zorgregeling zal gelden, inhoudende dat de kinderen in de ene week van maandag uit school tot de maandagochtend naar school bij de vrouw en in de andere week van maandag uit school tot de maandag erop naar school bij de man zullen verblijven;
bepaalt dat de kinderen verder bij de man zullen zijn:
  • in de herfstvakantie 2024 van vrijdag uit school tot en met woensdag 08:30 uur; indien de man de kinderen in de week voor de vakantie bij zich heeft, verblijven de kinderen in afwijking hiervan het tweede deel van de schoolvakantie week bij de man en het eerste deel van de week bij de vrouw;
  • in de kerstvakantie 2024 de eerste week van vrijdag uit school tot zaterdag 28 december 13:00 uur, waarbij de kinderen worden gebracht naar de vrouw en vanaf dan bij de vrouw verblijven tot maandag een week later naar school;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten met het hiervoor omschreven doel en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen; de Raad kan daartoe telefonisch een eerste afspraak maken met de ouders, die te bereiken zijn op de volgende telefoonnummers: 06-24540731 (advocaat van de man) en 06-23598455 (advocaat van de vrouw);
bepaalt dat de griffier een afschrift van de processtukken aan de Raad voor de Kinderbescherming zal toesturen;
houdt de behandeling aan tot
1 februari 2025 pro forma; uiterlijk op die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming zo mogelijk zijn rapport met advies te hebben uitgebracht aan de rechtbank met kopie aan beide ouders en hun advocaten;
bepaalt dat de behandeling van de zaak, na ontvangst van het rapport en advies, zal worden voortgezet op een nader te bepalen wijze;
verleent toestemming aan de vrouw, welke de toestemming van de man vervangt om:
  • ID-kaarten voor de kinderen aan te vragen;
  • de kinderen in te schrijven op de BSO TeddyKids dan wel een andere BSO in de regio Leiden, op de momenten dat de kinderen bij de vrouw verblijven en zij aan het werk is;
  • de kinderen in gesprek te laten gaan met een psycholoog, waarbij de vrouw iemand mag uitzoeken, mits het een psycholoog is die gespecialiseerd is in hulpverlening aan kinderen in echtscheidingssituaties;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van de kinderen(bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 262,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres] te [postcode] [plaats 2] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening:
1. de woning wordt toegedeeld aan de man op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen zullen binnen één maand na de datum van de echtscheidingsbeschikking ieder een eigen NVM makelaar-taxateur aanwijzen. Deze twee taxateurs dienen gezamenlijk de waarde vast te stellen. Beide partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld bij de taxatie aanwezig te zijn. De aldus vastgestelde waarde zal bindend zijn voor beide partijen. Mochten de twee taxateurs niet tot een gezamenlijke taxatiewaarde kunnen komen, dan zullen de twee taxateurs een derde NVM makelaar-taxateur aanwijzen. Deze derde taxateur zal de woning dan taxateren. De aldus vastgestelde waarde zal bindend zijn voor beide partijen;
b) de man dient binnen twee maanden na de taxatie aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
c) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht;
d) de kosten van de notariële overdracht worden door de man als kosten koper, voldaan;
e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning, welke overdracht binnen acht weken na afloop van de onder b) genoemde termijn dient te geschieden;
2) indien de man de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan het onder 1) genoemde makelaar-taxateur duo een gezamenlijke opdracht (tenzij partijen het eens kunnen worden over één makelaar-taxateur die deze opdracht zal uitvoeren) te verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Dit makelaar-taxateur duo (of de makelaar-taxateur waarover partijen het eens zijn) zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van het makelaar-taxateur duo (respectievelijk de kosten van de makelaar-taxateur waarover partijen het eens zijn);
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
aan de man worden toegedeeld:
1.1
de crypto currency onder de verplichting de helft van de waarde van € 10,29 (€ 5,15) aan de vrouw te voldoen;
1.2
de beleggingsrekening, onder de verplichting de helft van de waarde van
€ 19.421,29 (€ 9.710,65) aan de vrouw te voldoen;
1.3
de pensioenbeleggingsrekening onder de verplichting de helft van de waarde van € 37.072,96 (€ 18.536,48) aan de vrouw te voldoen;
1.4
de inboedelgoederen voor zover nog aanwezig in de echtelijke woning en voor zover niet vermeld op de lijst van productie 11 van de vrouw;
1.5
de scooter, onder de verplichting de helft van de waarde van € 700,-
(€ 350,-) aan de vrouw te voldoen;
1.6
de rechten uit de huurkoopovereenkomst van de auto KIA met kenteken [kenteken] , onder de verplichting om de helft van de opgebouwde waarde van de huurkoopovereenkomst 19 april 2023 aan de vrouw te voldoen, waarbij geldt dat als partijen niet binnen een maand gezamenlijk tot een overeenstemming over deze waarde komen, zij zich dienen te wenden tot een deskundige die de waarde voor hen zal vaststellen;
aan de vrouw worden toegedeeld:
2.1
de bezittingen uit de eenmanszaak van de vrouw, onder de verplichting de helft van de waarde van € 8.586,25 (€ 4.293,13) aan de man te voldoen;
2.2
de inboedelgoederen als vermeld op de lijst van productie 11 van de vrouw;
2.3
de bakfiets onder de verplichting dat de vrouw de helft van de waarde van
€ 3.828,- (€ 1.914,-) aan de man voldoet;
bepaalt dat de vrouw de bank- en spaarrekeningen die op haar naam staan en de man de overige credit-, bank- en spaarrekeningen behoudt, onder de verplichting de helft van de saldi per peildatum (19 april 2024) aan de ander te voldoen;
bepaalt dat de vrouw aan de man drie momenten voorstelt na de datum van de beschikking, waarvan de man één moment mag kiezen, waarop de vrouw de inboedelgoederen op de lijst van productie 11 zal komen ophalen bij de man; partijen zullen de kosten voor de huur van een inboedelwagen delen;
bepaalt dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres] te [postcode] [plaats 2] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, onder de voorwaarde dat de man deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de vrouw uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de verzoeken van de vrouw omtrent (i) de gelasting van een ouderschapsonderzoek, (ii) het aanhechten van een ouderschapsplan en (iii) de informatieregeling;
wijst af de verzoeken van de man omtrent (i) vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 439,- per maand per kind en een partneralimentatie van € 139,- per maand met ingang van 12 april 2023 tot en met 1 december 2023, (ii) bepaling dat de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag van € 5.707,59 ter zake teveel betaalde kinder- en/of partneralimentatie over het tijdvak 12 april 2023 tot en met 1 december 2023 en (iii) bepaling dat de vrouw aan de man een bedrag van € 1.101,- dient terug te betalen ter zake voorgeschoten kosten voor de kinderen;
wijst af het meer of anders door partijen verzochte ten aanzien van dan wel verband houdende met de kinderalimentatie en de verdeling;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de proceskostenaan tot
1 februari 2025 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.L. Benink, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 15 augustus 2024.