Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 27 augustus 2024. In de aangevallen uitspraak werd het verzoek van de opposant tot vergoeding van proceskosten afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van 29 januari 2024 prematuur was ingediend. De opposant had geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord, waardoor de rechtbank zonder zitting kon beslissen op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. De opposant voerde aan dat de beslistermijn ten onrechte door verweerder was verdaagd en dat verweerder niet had verwezen naar de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank oordeelde echter dat de opposant niet kon aantonen dat er redelijke twijfel bestond over de eerdere uitspraak, en dat de door de opposant aangehaalde jurisprudentie niet van toepassing was op de geldigheid van de ingebrekestelling.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De rechtbank oordeelde dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden aan de opposant. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.