ECLI:NL:RBDHA:2024:18472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL24.12641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Egyptisch gezin met atheïstische overtuiging en terughoudendheid in geloofsuitingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een Egyptisch gezin dat asiel heeft aangevraagd in Nederland. De eisers, een echtpaar met minderjarige kinderen, hebben op 22 augustus 2022 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 15 maart 2024 als ongegrond zijn afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde en een tolk aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvragen onterecht was, omdat van eiser niet kan worden verlangd dat hij terughoudend is in het uiten van zijn atheïstische overtuiging. De rechtbank stelt vast dat het atheïsme een fundamenteel onderdeel van zijn identiteit vormt en dat de vrees voor vervolging in Egypte niet aannemelijk is gemaakt door verweerder. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvragen, waarbij het nieuwe asielmotief van eiser, dat verband houdt met zijn kritische uitingen tegen het Egyptische regime, ook moet worden betrokken. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12641

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

V-nummer: [nummer 1],
[naam 2], eiseres,
V-nummer: [nummer 2],
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam 3],
V-nummer: [nummer 3],
[naam 4],
V-nummer: [nummer 4],
[naam 5],
V-nummer: [nummer 5],
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, hierna: verweerder
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. Eisers hebben op 22 augustus 2022 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvragen heeft verweerder met het bestreden besluit van 15 maart 2024 afgewezen als ongegrond. Daarbij is aan eisers voorlopig uitstel van vertrek om medische redenen verleend. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen van eisers aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
2.2.
Eisers zijn van Egyptische nationaliteit en zijn geboren op [datum 1], [datum 2], [datum 3], [datum 4] en [datum 5]. Dit blijkt uit de door hen overgelegde en echt bevonden paspoorten. Daarnaast hebben eisers onder meer hun huwelijksakte overgelegd, de geboorteakten van de kinderen en documenten betreffende tijdelijk verblijf in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE).
2.3.
Eisers leggen aan hun asielaanvragen ten grondslag dat eiser atheïst is. Eisers hebben verklaard over problemen waartoe dit heeft geleid met de familie van eiseres, met de autoriteiten in Egypte en met personen in de VAE. Eiser heeft verklaard over een periode van twijfel en dat hij sinds 2002 tot 2012 een seculier leven heeft geleid. In deze periode deed hij onder druk of ter voorkoming van confrontatie soms alsof hij de islam praktiseerde. In september 2012 heeft eiser besloten dat hij atheïst is. Eiser heeft verder verklaard dat hij het aan eiseres heeft verteld in januari 2013 en dat zij vervolgens naar haar familie is gegaan. Eiser is door hen hierop aangesproken en gedwongen om te scheiden. Vervolgens is eiser opgepakt door twee functionarissen van de geheime politie, is hij door hen vastgehouden en mishandeld, maar is hij later vrijgelaten. Eiser is vervolgens ondergedoken in Caïro en is later naar de VAE vertrokken. Eisers onderhielden enige tijd later telefonisch contact en hadden weer later heimelijke ontmoetingen in Egypte. In 2017 heeft dit opnieuw tot een confrontatie geleid met de familie van eiseres en heeft eiseres onder dwang een document moeten tekenen. Eiseres is met de kinderen in mei 2018 echter vertrokken naar de VAE. Eisers woonden en werkten daar tot 2021. Eiser heeft verklaard, dat het uiten van zijn atheïstische mening in de VAE opnieuw tot problemen heeft geleid op zijn werk en dat hij ontslagen is. Vervolgens zijn eisers met een Frans visum naar Nederland gevlogen.
2.4.
Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • het seculier leven van eiser;
  • het atheïsme van eiser;
  • de reactie van eiseres op het atheïsme;
  • de problemen met de familie van eiseres; en
  • de gestelde problemen door seculier leven en atheïsme.
Verweerder acht alle elementen geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, dat van eiser terughoudendheid mag worden verlangd in het uiten van zijn levensovertuiging. Daartoe stelt verweerder dat uit de verklaringen van eiser blijkt, dat het atheïsme geen essentieel onderdeel vormt van zijn identiteit, omdat zijn uitingen reactief zijn. Het is daarom niet aannemelijk, dat eisers te vrezen hebben voor vervolging. Ook de online uitingen van eiser acht verweerder onvoldoende, omdat geen sprake is van hoge profilering en niet aannemelijk is, dat eiser in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Voorts stelt verweerder, dat eisers niet te vrezen hebben voor ernstige schade vanuit de familie van eiseres, omdat zij zich aan hen kunnen onttrekken door zich elders in Egypte te vestigen. Verweerder heeft daarom tot afwijzing van de asielaanvragen geconcludeerd, op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarnaast is aan eisers voorlopig uitstel van vertrek verleend wegens de medische situatie van hun jongste dochter, in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vw 2000. Aan eisers is daarom geen terugkeerbesluit opgelegd.
Beroepsgronden
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op wat zij in dit verband hebben aangevoerd, gaat de rechtbank hierna in.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van eiser terughoudendheid mag worden verlangd in het uiten van zijn geloofsovertuiging. De rechtbank volgt eiser in het betoog, dat dit een fundamenteel onderdeel vormt van zijn identiteit en alsmede in de verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1] Uit deze rechtspraak volgt, dat van een vreemdeling van wie de geloofsovertuiging geloofwaardig wordt geacht, niet kan worden verlangd dat hij zich in het land van herkomst terughoudend opstelt om vervolging te voorkomen. Ook hebben eisers kunnen wijzen op verweerders eigen beleid. [2] Uit dit beleid volgt dat geen terughoudendheid kan worden verlangd, indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt, dat het voor hem belangrijk is om op een bepaalde wijze uiting te geven aan de overtuiging en dit zijn persoonlijke levenssfeer en (religieuze) identiteit raakt.
4.1.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt, dat de wijze waarop eiser uiting
geeft aan het atheïsme niet zo ver gaat en zodanig is, dat eiser bij een terughoudende opstelling in zijn religieuze identiteit wordt geraakt. Eiser heeft uitgebreid verklaard over wat het proces tot het atheïsme hem heeft opgeleverd en wat die overtuiging voor hem persoonlijk betekent. [3] Ook heeft eiser verklaard dat hij niet langer volgens de Islamitische voorschriften leeft en deze publiekelijk afkeurt, zowel als hij daarnaar wordt gevraagd als in online berichten. Verder heeft eiser verklaard over voorbeelden in het verleden, waarin religie in de praktijk ter sprake kwam en hoe dit tot problemen heeft geleid met de familie van zijn echtgenote en met de autoriteiten in Egypte. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt, dat eiser in zijn uitingen enkel reactief is, en dat deze daarom niet zijn religieuze identiteit raken.
4.2.
Verder overweegt de rechtbank dat eiser heeft aangevoerd, dat hij sinds zijn verblijf in Nederland meer uit eigen beweging over het atheïsme begint, ondanks de problemen die het kan opleveren met moslims. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat dit niet aannemelijk is. De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij zich in het verleden soms genoodzaakt voelde om zijn overtuiging terughoudend te uiten vanwege de risico’s die hij anders liep [4] , maar dat hij dit niet langer deed of zal doen bij terugkeer naar Egypte. Zo heeft eiser toegelicht, dat hij niet meer wil liegen, dat hij zichzelf wil respecteren en dat hij zich online begon te uiten. Ook heeft eiser verklaard, dat hij bij terugkeer naar Egypte zich non-stop zal blijven uiten, omdat hij zichzelf niet langer kan onderdrukken. [5]
5.1.
Gelet op het voorgaande is verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de besluitvorming uitgegaan van een verkeerd uitgangspunt, omdat van eiser geen terughoudendheid in zijn geloofsovertuiging mag worden verlangd. Verweerder heeft binnen een toekomstgerichte beoordeling dan ook onvoldoende gemotiveerd, dat eiser bij terugkeer naar Egypte vanwege zijn geloofsovertuiging geen risico loopt op vervolging of ernstige schade, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Daartoe acht de rechtbank het standpunt van verweerder, dat eiser meermaals zonder problemen Egypte is in- en uitgereisd, onvoldoende omdat dit op het verleden ziet. Ook acht de rechtbank onvoldoende dragend, dat volgens verweerder uit openbare bronnen blijkt, dat niet alle atheïsten in Egypte problemen hebben. Niet in de minste plaats omdat verweerder ter onderbouwing enkel in algemene zin heeft verwezen naar het algemeen ambtsbericht inzake Egypte, van november 2021, en het rapport
International Religious Freedomvan het United States Department of State (USDOS) van 2022. Deze bronnen vermelden namelijk onder meer:
“Hoewel godsdienstvrijheid is verankerd in de Egyptische grondwet en president al-Sisi eind 2018 liet weten dat individuen het recht hebben om God te aanbidden als ze daaraan behoefte hebben of om niets te aanbidden, werd dit recht in de praktijk niet altijd geëerbiedigd door de autoriteiten in de verslagperiode.” [6]
“The government summoned, tried, and sentenced several individuals, including Muslim, Christian, and atheist authors, social media content creators, and private citizens, for actions deemed offensive to Islam or Christianity. Human rights groups called the religious defamation laws vague, overly broad, and a threat to freedom of expression and called for their repeal.” [7]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tot slot onvoldoende gemotiveerd dat eiser geen risico zou lopen vanwege kritische uitingen op sociale media, gelet op het mogelijke bereik van zijn berichten of reacties. In dit verband heeft eiser in de zienswijze aangevoerd dat hij reageert en deelt op pagina’s met duizenden volgers en dat de Egyptische autoriteiten volgens het algemeen ambtsbericht (pagina 44-45) sociale media monitoren. De rechtbank acht de tegenwerping van verweerder in dit verband, dat eiser deze berichten niet op zijn eigen muur plaatst, onvoldoende, omdat dit niet bepalend is voor het bereik hiervan.
Nieuw asielmotief
6. In de aanvullende gronden hebben eisers aangevoerd dat eiser in Nederland heeft deelgenomen aan demonstraties tegen het Egyptische regime en dat dit zichtbaar is in
video-opnames die op
YouTubestaan. Ter onderbouwing hebben eisers foto’s overgelegd en een link gedeeld.
6.1.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nieuw asielmotief, omdat eisers impliciet stellen dat eiser door niet-religieuze kritische uitingen in Nederland in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat. Eisers hebben dit eerst in beroep, een week voor de behandeling van de zaak op zitting, aangevoerd. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 3 juli 2019 op grond van rechtspraak van het Hof geoordeeld, dat de rechtbank een nieuw asielmotief dat voor het eerst in beroep wordt aangevoerd, in beginsel bij de beoordeling van het beroep moet betrekken. Het is aan de rechtbank echter om te beoordelen of het nieuwe asielmotief voldoende concreet is dat dit, hangende het beroep, onderzocht kan worden en de behandeling van het beroep niet ontoelaatbaar vertraagt. [8]
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt het beroep door het betrekken van het nieuwe asielmotief ontoelaatbaar vertraagd, gelet op de tijd die verweerder nodig zou hebben om dit nieuwe motief te beoordelen. De rechtbank is bovendien reeds van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd, dat eisers wegens de geloofsovertuiging van eiser bij terugkeer geen risico lopen op een schending van artikel 3 van het EVRM. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd en verweerder is gehouden om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers. De beoordeling van het nieuwe asielmotief dient door verweerder hierbij betrokken te worden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen. De asielaanvragen van eisers zijn ten onrechte afgewezen als ongegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking.
8. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover de asielaanvragen van eisers hierin zijn afgewezen als ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de afwijzing in het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat zij nader onderzoek en motivering door verweerder noodzakelijk acht. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover de asielaanvragen van eisers hierin zijn afgewezen als ongegrond;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van de bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van 5 september 2012, in de gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11, Bondsrepubliek Duitsland tegen Y en Z, ECLI:EU:C:2012:518, en de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:166 en van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94.
2.Zie paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Zie pagina 18 van het nader gehoor.
4.Zie pagina 12 van het nader gehoor.
5.Zie pagina 19 van het nader gehoor.
6.Zie pagina 55 van het algemeen ambtsbericht.
7.Zie de