ECLI:NL:RBDHA:2024:18616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
NL24.32128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming inzake gewijzigde identiteitsgegevens in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Asiel en Migratie. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de mededeling van de minister dat zijn geboortedatum was gewijzigd. De rechtbank oordeelde dat deze mededeling een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het gericht is op rechtsgevolg. De minister had het bezwaar van de eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de minister. De rechtbank droeg de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32128

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. L. Rossingh).

Inleiding

1. Op 4 juni 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de mededeling van de minister dat zijn geboortedatum is gewijzigd.
1.1.
Met het bestreden besluit 19 juli 2024 heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Ook is eisers voogd van het Nidos verschenen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden. Tussen eiser en de minister is in geschil of de mededeling van 22 april 2024, waarin staat dat de registratie van de geboortedatum van eiser gewijzigd is, een besluit betreft waartegen bezwaar mogelijk is.
2.1.
De rechtbank zal het beroep van eiser gegrond verklaren, omdat de mededeling van de minister wel degelijk een besluit betreft. Hierna legt de rechtbank nader uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 22 september 2023 in Nederland asiel aangevraagd. Eiser is gehoord door de Vreemdelingenpolitie (AVIM) en heeft verklaard te zijn geboren op [datum 1 minderjarig] . De AVIM heeft eiser geschouwd en heeft geconcludeerd dat hij evident meerderjarig is.
3.1.
De minister heeft naar aanleiding van de leeftijdsschouw van de AVIM informatie opgevraagd bij de Italiaanse autoriteiten, omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser via Italië is ingereisd. De Italiaanse autoriteiten hebben de minister op 19 december 2023 bericht dat eiser daar geregistreerd staat met (een andere naam en) de geboortedatum [datum 2 meerderjarig] .
3.2.
Op 22 april 2024 heeft het aanmeldgehoor AMV plaatsgevonden en is eiser geschouwd door een medewerker van de IND [1] , die eveneens heeft geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. Op dezelfde dag (22 april 2024) heeft de minister de mededeling “kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens” verzonden aan de AVIM, waarin vermeld staat dat de geboortedatum van eiser in Nederland is aangepast naar [datum 2 meerderjarig] . Op 4 juni 2024 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
3.3.
Bij het bestreden besluit van 19 juli 2024 heeft de minister het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de minister is de mededeling over de leeftijdswijziging geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb [2] en is hiertegen geen bezwaar mogelijk. Ook heeft de minister gesteld dat het discussiepunt over de geboortedatum inhoudelijk wordt meegenomen bij de beoordeling van de asielaanvraag van eiser.
Standpunten in beroep
4. Volgens eiser is de kennisgeving een besluit, omdat het op rechtsgevolg is gericht. Ter onderbouwing heeft eiser gewezen op uitspraken van verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank. [3] Door de leeftijdswijziging zijn eisers bevoegdheden, rechten en verplichtingen gewijzigd. Eiser is als meerderjarig geregistreerd. Ook mag hij nu trouwen, stemmen en een bankrekening openen. Verder dient eiser een zorgverzekering af te sluiten, heeft hij geen onderwijsverplichting meer en kan hij geen kosteloze gezinshereniging meer aanvragen. Daarnaast is eiser na de wijziging overgeplaatst naar een regulier AZC. Dat de leeftijdsvaststelling ook bestreden kan worden in een beroep tegen de asielbeschikking, laat onverlet dat de kennisgeving rechtsgevolgen heeft. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid van rechtsmiddelen tegen eventuele gevolghandelingen van andere instanties, zoals het COa. Eiser heeft ter onderbouwing gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 mei 2024. [4] Hierin is overwogen dat het bij de minister opkomen tegen de leeftijdsbeoordeling een concreet aanknopingspunt is dat het COa moet betrekken in het kader van een overplaatsing. [5] Eiser heeft subsidiair gesteld dat met de wijziging sprake is van een feitelijke handeling waartegen bezwaar en beroep mogelijk is, op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. [6] Tot slot heeft eiser gesteld dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar en is verzocht om aanhouding in afwachting van een oordeel van de Afdeling in een nog lopende procedure in hoger beroep, indien de rechtbank niet tot een gegrondverklaring van het beroep komt.
4.1.
De minister heeft in verweer opgemerkt dat zij tegen de door eiser genoemde uitspraken van verschillende zittingsplaatsen hoger beroep heeft ingesteld. Ook is in dit verband het verzet van de minister tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, gegrond verklaard. [7] De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de mededeling van de wijziging niet op enig rechtsgevolg is gericht en dat niet gebleken is dat de door eiser gestelde gevolgen zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan eiser de leeftijdsvaststelling bestrijden in een beroep tegen de asielbeschikking. Ook kan eiser rechtsmiddelen indienen tegen besluiten van het COa of het Nidos, als deze gevolgen verbinden aan de gewijzigde leeftijd. Dit blijkt volgens de minister uit de eerder genoemde Afdelingsuitspraak van 15 mei 2024.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat zij de in deze zaak voorliggende rechtsvraag eerder heeft beoordeeld in haar uitspraak van 26 januari 2024. [8] De rechtbank heeft toen geoordeeld dat de kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens een besluit is in de zin van de Awb, waartegen bezwaar mogelijk is. De rechtbank herhaalt de overwegingen uit die uitspraak en maakt deze tot de hare.
“14. […]. Naar het oordeel van de rechtbank is de kennisgeving van de leeftijdswijziging aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, namelijk een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
14.1.
Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een rechtshandeling een handeling die gericht is op rechtsgevolg en heeft een beslissing rechtsgevolg indien zij erop gericht is een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. [9] De rechtbank is van oordeel dat de kennisgeving gericht is op rechtsgevolg. Als gevolg van de kennisgeving wijzigt de juridische status van eiser van minderjarige naar meerderjarige, wat gevolgen met zich brengt op het gebied van het recht op onderwijs, begeleiding door Nidos en de mogelijkheden van nareis van gezinsleden. Daarnaast treden er financiële gevolgen in, zoals het moeten afsluiten van een zorgverzekering. De rechtbank volgt niet het betoog van de staatssecretaris ter zitting dat dit in de situatie van eiser niet aan de orde is omdat deze gevolgen voor eiser feitelijk niet zouden zijn ingetreden.
14.2.
De rechtbank volgt evenmin het betoog ter zitting van de staatssecretaris dat in de lopende asielprocedure een rechtsmiddel zal openstaan tegen het besluit en in dat kader ook tegen de vastgestelde geboortedatum. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen […], raakt het besluit van 20 juni 2023 [red
:22 april 2024
] eiser namelijk rechtstreeks in zijn belangen, los van het […] asielbesluit.”
6. Het verweer van de minister slaagt daarom niet. Anders dan de minister is de rechtbank van oordeel dat de Afdelingsuitspraak van 15 mei 2024 niet uitsluit dat de mededeling van de leeftijdswijziging een appellabel besluit betreft. Eiser heeft in dit verband terecht gesteld dat de Afdeling in haar uitspraak heeft betrokken dat de vreemdeling in een bezwaarprocedure is opgekomen bij de minister over de leeftijdsaanpassing, en dat het COa dit moet betrekken in het kader van de beoordeling van de opvangbehoeften van de vreemdeling.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De minister heeft het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, omdat de minister een nieuwe beoordeling moet maken van het bezwaar van eiser en daarin eerder geen herstel verzuim voor nadere bezwaargronden heeft geboden.
8. De rechtbank draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor acht weken de tijd, omdat zij eiser mogelijk een herstel verzuim wil bieden voor nadere bezwaargronden.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft de minister geen griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 19 juli 2024;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Immigratie en Naturalisatiedienst, de uitvoeringsorganisatie van de minister.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Van zittingsplaats (zp.) Arnhem van 25 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11302, zp. Groningen van 26 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:874, zp. Middelburg van 5 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9452 en zp. Amsterdam van 11 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:2090.
5.Zie r.o. 6.1. en 6.2.
6.Vreemdelingenwet 2000.
7.Zie de uitspraak van 10 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16457.
9.Zie de uitspraak van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2787.