ECLI:NL:RBDHA:2024:18691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.42572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Gambiaanse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 8 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren in het detentiecentrum Rotterdam, en de minister vertegenwoordigd was door haar gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er zicht op uitzetting naar Gambia bestaat. Eiser heeft niet voldoende medewerking verleend aan zijn uitzetting, wat bijdraagt aan de rechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank heeft eerder al geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de maatregel niet langer kan voortduren. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de onrechtmatigheid van de maatregel onderbouwen, en de rechtbank wijst het beroep en het verzoek om schadevergoeding af.

De rechtbank concludeert dat de minister de belangen van eiser voldoende heeft afgewogen en dat de maatregel proportioneel is. De rechtbank heeft geen inbreuk op artikel 5 en 8 van het EVRM kunnen vaststellen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42572

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister, [1]
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

De minister heeft op 8 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op het detentiecentrum Rotterdam.. Tevens is daar een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 september 2024 (in de zaak NL24.33950) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 13 september 2024. Tussen partijen is niet in geschil dat in de uitspraak van 19 september 2024 abusievelijk 6 september als datum van de zitting (en het sluiten van het onderzoek) staat.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt dat het voortduren van de maatregel onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat er geen sprake is van voortvarend handelen en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarnaast stelt eiser dat het voortduren van de maatregel niet proportioneel is, dat er geen blijk is gegeven van een redelijke belangenafweging, en dat er sprake is van schending van artikel 5 EVRM en artikel 8 EVRM. Eiser betoogt dat, vanwege de verstreken duur van de bewaring en zijn dringende persoonlijke omstandigheden, ten onrechte geen lichter middel is toegepast.
Oordeel van de rechtbank
4. De beroepsgronden slagen niet. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia in het algemeen niet ontbreekt. [2]
4.1.
In het specifieke geval van eiser hebben de Gambiaanse autoriteiten niet ontegenzeggelijk aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Dit traject loopt nog, en daarom is er vooralsnog zicht op uitzetting. Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [3] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Zo is eiser niet verschenen op de presentaties in persoon die gepland stonden op 27 augustus 2024 en 4 oktober 2024 en is hem te verwijten dat het vertrekgesprek van 8 oktober 2024 niet heeft kunnen plaatsvinden. Dat de procedure langer duurt, komt dan ook geheel voor rekening en risico van eiser.
4.2.
In zoverre eiser stelt dat hem gezien zijn medische gesteldheid niet tegengeworpen kan worden niet mee te werken overweegt de rechtbank dat dit in zijn geheel niet is onderbouwd, laat staan met stukken. Alhoewel het evident is dat eisers psychische gesteldheid onder druk staat, is niet gebleken dat hij detentieongeschikt is, dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid niet zou kunnen meewerken aan zijn terugkeer, of dat hij de gevolgen van zijn keuzes in dat verband niet (voldoende) zou kunnen overzien. De maatregel is in dit kader niet in strijd met de Terugkeerrichtlijn.
4.3.
In zoverre eiser meent, dat de minister geen blijk heeft gegeven van een redelijke belangenafweging, overweegt de rechtbank dat de minister ter zitting heeft toegelicht in de door eiser gestelde omstandigheden geen aanleiding te zien om te concluderen dat de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. Ook overweegt de rechtbank dat uit het dossier volgt dat deze belangenafweging op meerdere momenten gedurende de inbewaringstelling wordt gemaakt. De rechtbank acht dit voldoende. Voortduring van de maatregel is niet om die reden onrechtmatig.
4.4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure voldoende voortvarend heeft gehandeld. De minister heeft in die periode tweemaal gerappelleerd op de lp-aanvraag (op 2 oktober 2024 en op 22 oktober 2024), geprobeerd een vertrekgesprek te voeren met eiser (op 8 oktober 2024) en een nieuwe presentatie voor eiser gepland op 4 oktober 2024. Ook is de zaak van eiser op zaaksniveau bij de Gambiaanse autoriteiten onder de aandacht gebracht. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
4.5.
De rechtbank overweegt daarnaast dat zij reeds eerder geoordeeld heeft over de stelling van eiser dat aan hem een lichter middel opgelegd dient te worden en dat de maatregel niet proportioneel is. Onder verwijzing naar die uitspraak [4] en r.o.v. 4.2. - en overwegende dat eiser noch in een vertrekgesprek, noch ter zitting en noch middels een sprekersbriefje persoonlijke omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat de bewaring onevenredig bezwarend is geworden, dat hij detentieongeschikt is of waarin de minister aanleiding had moeten zien een lichter middel op te leggen - concludeert de rechtbank dat de minister dit terecht niet heeft gedaan en dat de maatregel nog altijd proportioneel is.
4.6.
Tot slot overweegt de rechtbank dat in zijn geheel niet is onderbouwd waarom er sprake is van een inbreuk op artikel 5 EVRM of 8 EVRM. De rechtbank volstaat dan ook met de conclusie dat voortduring van de maatregel niet om die reden onrechtmatig is.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dan wel diens ambtsvoorganger, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 4 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3003.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.
4.Rechtbank Den Haag, 24 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11559.