ECLI:NL:RBDHA:2024:18987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
NL24.38296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 2 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, van Burkinese nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft op 11 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, de tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland op 6 juni 2024 een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat op 10 juni 2024 is aanvaard. Eiser betoogt dat het voornemen onvoldoende is geïndividualiseerd en dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom de overdracht aan Duitsland niet van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank oordeelt echter dat de minister geen onzorgvuldige besluitvorming heeft gepleegd en dat het voornemen een feitelijke mededeling zonder rechtsgevolg is.

Eiser heeft ook betoogd dat de leeftijdsschouw onzorgvuldig is uitgevoerd en dat de minister ten onrechte is uitgegaan van de geregistreerde meerderjarigheid van eiser in Duitsland. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat de leeftijdsschouw zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de meerderjarigheid van eiser. De rechtbank wijst erop dat de minister op basis van eigen bevindingen heeft geoordeeld en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen proceskostenveroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38296

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister,
(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (het bestreden besluit). De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Op het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist. [2]
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Burkinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. [3] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [4] In dit geval heeft Nederland op
6 juni 2024 aan Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 10 juni 2024 op grond van artikel 18, eerste lid onder a van de Dublinverordening aanvaard.
Heeft de minister het bestreden besluit voldoende zorgvuldig voorbereid?
6. Eiser betoogt dat het voornemen onvoldoende is geïndividualiseerd, omdat het een standaardvoornemen betreft met standaard tekstblokken en geen op de persoon toegespitste motivering bevat. De minister had moeten motiveren waarom de overdracht aan Duitsland niet van onevenredige hardheid getuigt en had moeten ingaan op de verklaringen van eiser. Als de concrete feiten en omstandigheden die door eiser zijn aangedragen niet worden meegenomen, is het indienen van een zienswijze volgens eiser zinledig.
6.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming omdat de minister in het voornemen gebruik heeft gemaakt van standaardoverwegingen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een feitelijke mededeling zonder enig rechtsgevolg. Niet is gebleken dat eiser in zijn recht op rechtsbescherming is aangetast nu hij ten volle kan opkomen tegen het bestreden besluit en zijn argumenten naar voren heeft kunnen brengen in zijn zienswijze. Het enkele feit dat niet alle verklaringen tijdens het aanmeldgehoor kenbaar zijn opgenomen in het voornemen, vormt op zichzelf geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023 [5] , welke recentelijk op 22 juli 2024 [6] is bevestigd.
6.2.
Verder merkt de rechtbank op dat in de Dublinprocedure het individuele relaas van eiser minder prominent aan de orde is, juist nu de toetsing van de asielaanvraag toekomt aan de verantwoordelijke lidstaat. Het verlangen van eiser om meer asiel gerelateerde motieven in de besluitvorming te betrekken, gaat dan ook voorbij aan de doelstelling van de Dublinprocedure, die zich richt op de vaststelling van de verantwoordelijkheid van de lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag, zoals in deze zaak wordt beoordeeld.
Leeftijd van eiser
7. Eiser betoogt dat de leeftijdsschouw door zowel de IND als de AVIM onzorgvuldig is uitgevoerd en dat daaraan geen waarde kan worden gehecht, dan wel dat deze in ieder geval onvoldoende is om de twijfel omtrent zijn leeftijd of meerderjarigheid weg te nemen. De door de minister beschreven lichamelijke kenmerken en gedragingen van eiser duiden volgens eiser niet per definitie op meerderjarigheid. Daarnaast is niet inzichtelijk gemaakt welke specifieke kenmerken en gedragingen tot de conclusies hebben geleid en welk referentiekader door de schouwers is gehanteerd bij het trekken van deze conclusies. Eiser verwijst naar het arrest van Ahmade tegen Griekenland van 25 september 2012 [7] en het arrest Mugenzi tegen Frankrijk van 10 juli 2014 [8] van het EHRM [9] en stelt dat hieruit blijkt dat een enkele visuele inspectie, zelfs indien uitgevoerd door een arts, onvoldoende is om de leeftijd van een persoon te indiceren. Voorts doet eiser een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 25 juni 2024 [10] , waarin kanttekeningen worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van de leeftijdsschouw.
7.1.
Ook voert eiser aan dat het feit dat de medewerkers een training over leeftijdsbepaling hebben gevolgd, niet automatisch betekent dat zij deskundig genoeg zijn om de leeftijdsbepaling uit te voeren. Ook om deze reden zou de leeftijdsschouw volgens eiser onzorgvuldig zijn uitgevoerd.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft gesteld dat mag worden uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser en dat de leeftijdsschouw zorgvuldig is uitgevoerd. Tijdens het aanmeldgehoor bestonden twijfels over de door eiser opgegeven minderjarige leeftijd. Daarom heeft de minister, conform paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en Werkinstructie 2023/6, een leeftijdsschouw laten uitvoeren. De verbalisanten van het AVIM hebben op basis van het gedrag en de uiterlijke kenmerken van eiser unaniem geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is, waarna ook de medewerker van de IND, onafhankelijk van het AVIM, tot dezelfde conclusie kwam. Op basis hiervan was er geen twijfel bij de minister over de meerderjarige leeftijd van eiser en heeft hij de leeftijd van eiser gecorrigeerd. De minister heeft ook terecht gesteld dat, zoals vermeld in de bovengenoemde werkinstructie, één van de drie elementen voldoende kan zijn om de meerderjarigheid vast te stellen. In dit geval waren er meerdere elementen, waaronder het gedrag en de uiterlijke kenmerken, die de conclusie van evidente meerderjarigheid ondersteunen. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat de vaststelling van de meerderjarigheid onjuist is. De enkele stelling van eiser dat bepaalde kenmerken en gedragingen niet per se op meerderjarigheid duiden, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft bovendien geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde minderjarigheid. De verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 15 september 2023 [11] en 3 oktober 2023 [12] gaat niet op, aangezien in deze uitspraken rekening werd gehouden met de verouderde werkinstructie 2018/19.
7.3.
Het beroep van eiser op het arrest Ahmade tegen Griekenland van 25 september 2012 en het arrest Mugenzi tegen Frankrijk van 10 juli 2014 van het EHRM slaagt ook niet. Nu in de onderhavige zaak de gerezen twijfel over de door eiser opgegeven leeftijd niet uitsluitend gebaseerd is op een visuele inspectie, maar ook op het gedrag van eiser, is sprake van een andere situatie dan in de genoemde arresten. De rechtbank ziet verder ook geen aanleiding om de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 25 juni 2024, te volgen waarin onder meer is geoordeeld dat het schouwbeleid van de minister onredelijk en juridisch onjuist is. De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft te twijfelen aan de deskundigheid van de medewerkers die de leeftijdsschouw hebben uitgevoerd. Zoals de minister in het bestreden besluit heeft aangegeven, hebben de medewerkers van de IND die de schouw uitvoeren de training 'leeftijdsbepaling' gevolgd. Deze training is ook beschikbaar voor medewerkers van de KMar en de AVIM. Daarnaast wisselen de genoemde ketenpartners ervaringen uit om de deskundigheid en uniformiteit te waarborgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de minister ten onrechte uitgegaan van de geregistreerde meerderjarigheid van eiser in Duitsland?
8. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte is uitgegaan van de geregistreerde meerderjarigheid van eiser in Duitsland. Eiser meent dat het erop lijkt dat de Duitse autoriteiten de registratie van eiser in Italië hebben overgenomen. Eiser is in Duitsland met twee verschillende geboortedata geregistreerd. Omdat deze geboortedata wisselend zijn, waarvan de ene duidt op meerderjarigheid en de andere op minderjarigheid, had volgens eiser nader onderzoek moeten plaatsvinden naar de registraties, conform de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022 [13] . De minister had gemotiveerd moeten aangeven welke registratie als leidend wordt beschouwd, alvorens deze ten grondslag te leggen aan de vaststelling of eiser minderjarig of meerderjarig is. Door de minister is geen nader onderzoek gedaan naar de verschillende registraties. Het bestreden besluit is om deze reden in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en niet deugdelijk gemotiveerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het arrest Darboe van het EHRM van 21 juli 2022 [14] en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 13 februari 2023 [15] .
8.1.
In de aanvullende gronden verwijst eiser naar de recente uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 [16] . Hierin komt de Afdeling terug op eerdere rechtspraak en oordeelt dat de minister niet langer in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat, zoals in het geval van eiser. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt niet ten aanzien van de leeftijdsregistratie. Hierdoor stelt eiser dat de minister handelt in strijd met het oordeel van de Afdeling en dat niet kan worden uitgegaan van zijn leeftijd zoals geregistreerd in Duitsland.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat de minister op basis van eigen bevindingen eiser niet heeft gevolgd in zijn gestelde minderjarigheid en op 2 mei 2024 een kennisgeving met gewijzigde identiteitsgegevens heeft verzonden. Vervolgens is op
6 juni 2024 een claim verstuurd naar de Duitse autoriteiten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. Eén van de geboortedata van eiser zoals geregistreerd in Duitsland kwam overeen met de datum die de minister zelf had aangenomen. Er is daarom geen sprake van het toekennen van waarde of gewicht aan de leeftijdsregistratie van een andere lidstaat, anders dan ter bevestiging van de bevindingen van de minister. Het deel van de beroepsgronden met betrekking tot het overnemen van de registratie kan reeds om deze reden niet slagen, voor zover eiser heeft betoogd dat het onderzoek niet voldoet. De verwijzing naar het arrest Darboe van het EHRM en de uitspraak van de Afdeling van
9 oktober 2024 treft hierdoor eveneens geen doel, nu er geen sprake is van een overname van de leeftijdsregistratie uit Duitsland, maar deze is gebaseerd op eigen bevindingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister eiser zijn recht op een eerlijk proces geschonden?
9. Eiser stelt dat zijn recht op hoor en wederhoor en het verdedigingsbeginsel is geschonden. Er is een onderzoek in Duitsland uitgevoerd op basis van artikel 34 van de Dublinverordening vanwege twijfel over zijn minderjarigheid. In het dossier ontbreekt echter het verzoek om informatie aan Duitsland, het antwoord van Duitsland en het verzoek tot wijziging van zijn identiteitsgegevens. Het ontbreken van deze documenten zou volgens eiser in strijd zijn met de genoemde beginselen.
9.1.
Ter zitting heeft de minister toegelicht dat er geen onderzoek op grond van artikel 34 van de Dublinverordening is uitgevoerd, omdat daar geen aanleiding toe was. Naar het oordeel van de rechtbank kan de beroepsgrond reeds om deze reden geen stand houden. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd waarom het ontbreken van deze specifieke informatie van wezenlijk belang is voor zijn verdediging en heeft de rechtbank vastgesteld dat de bedoelde informatie ten tijde van het onderzoek ter zitting deel uitmaakte van het digitale dossier. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Het verzoek staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.38297.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.De Afdeling, 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
6.De Afdeling, 22 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2967.
7.Arrest Ahmade tegen Griekenland, 25 september 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0925JUD005052009.
8.Arrest Mugenzi tegen Frankrijk, 10 juli 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD00527009.
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
10.Rb. Den Haag, zittingsplaats Roermond, 25 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9885.
11.Rb. Overijssel, zittingsplaats Zwolle, 15 september 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3847.
12.Rb. Overijssel, zittingsplaats Zwolle, 3 oktober 2023, Rb, ECLI:NL:RBOVE:2023:3873.
13.De Afdeling, 22 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.
14.Arrest Darboe, 21 juli 2022, ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUDO00579717.
15.Rb. Den Haag, zittingsplaats Roermond, 13 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1535.
16.De Afdeling, 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.