ECLI:NL:RBDHA:2024:19259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
NL24.31464 en NL24.31466
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen op 8 augustus 2024 zijn afgewezen omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De zitting vond plaats op 15 november 2024, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eisers en hun gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen hoeven te worden, omdat België als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld. Dit is in overeenstemming met de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en informatie die bevestigen dat de behandeling van asielzoekers in België voldoet aan de Europese normen, en dat er geen aanwijzingen zijn dat eisers geen toegang zouden hebben tot opvang of juridische bijstand in België.

Eisers hebben niet overtuigend aangetoond dat hun situatie uitzonderlijk is of dat er sprake is van onevenredige hardheid bij overdracht aan België. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eisers geen recht hebben op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 november 2024, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31464 en NL24.31466
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] , [V-nummer 3] , [V-nummer 4] en [V-nummer 5]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[eiseres], eiseres,
mede namens hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1] , [minderjarige 2]en
[minderjarige 3],
hierna tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. S.M.L.L. Bijloos),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 8 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de aanvragen [1] .
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eisers en hun gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedag 1] 1990, [geboortedag 2] 1994, [geboortedag 3] 2011, [geboortedag 4] 2017 en [geboortedag 5] 2022. Zij hebben de Moldavische nationaliteit.
3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [2] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. [4] België heeft dit verzoek aanvaard, zodat hiermee de verantwoordelijkheid van België vaststaat.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
6. Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria verantwoordelijk is voor behandeling van een door een vreemdeling bij een van de lidstaten ingediend asielverzoek, gaat verweerder uit van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest [5] , het Vluchtelingenverdrag [6] en het EVRM [7] (zie het arrest van het Hof van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 80 en 81). [8] Dat vermoeden is weerlegbaar (zie datzelfde arrest, punt 83-85). Het is aan de vreemdeling om dat te doen. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asielstelsel van de aangezochte lidstaat overleggen. Ook kan hij feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in de aangezochte lidstaat die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten. De in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening gestelde maatstaf is een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7. In de uitspraak van de Afdeling [9] is geconcludeerd dat verweerder bij de toepassing van de Dublinverordening voor België terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij dat oordeel heeft de Afdeling informatie betrokken waaruit blijkt dat wegens het gebrek aan reguliere opvangplaatsen bij de toewijzing voorrang wordt gegeven aan families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen. Na registratie van hun asielverzoeken krijgen zij onmiddellijk een opvangplaats. Tevens blijkt uit die informatie dat – ook voor de personen die op een wachtlijst staan voor opvang – recht is op medische en psychologische ondersteuning en dat zij toegang hebben tot juridische bijstand. Volgens de Afdeling is de behandeling in België in overeenstemming met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM.
8. Voor zover eisers hebben betoogd dat zij uit de opvang zijn gezet, op straat zijn beland en dat zij geen recht zullen hebben op medische en juridische bijstand, worden zij hierin, gelet op het voorgaande, niet gevolgd door de rechtbank. Eisers hebben hun standpunt niet aannemelijk gemaakt met stukken dan wel landeninformatie. Bovendien blijkt uit de verklaringen van eisers dat zij in België opvang hebben genoten, maar die zelf hebben verlaten [10] . Voor zover eisers hebben verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag [11] volgt de rechtbank hen hierin evenmin. Die uitspraak gaat over een andere – niet met eisers vergelijkbare – situatie, namelijk die van alleenstaande niet-kwetsbare mannelijke vreemdelingen in België. Eisers hebben dus geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor het oordeel dat families (systematisch) van opvang worden uitgesloten noch dat er geen aanspraak gemaakt kan worden op medische en juridische bijstand na overdracht aan België. Gelet op het voorgaande is verweerder niet gehouden garanties aan de Belgische autoriteiten te vragen.
9. Verweerder heeft ook geen toepassing hoeven geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan België getuigt van een onevenredige hardheid.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 november 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van eisers op 19 november 2024 om 16:46 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 19 november 2024 om 16:48 uur.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw.
4.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
7.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Dit vermoeden wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:896, bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2024 ECLI:NL:RVS:2024:2631.
10.Verslag aanmeldgehoor van eiseres van [geboortedag 1] 2024, p. 7 van 12 en verslag aanmeldgehoor van eiser van [geboortedag 1] 2024, p. 9 van 11.