Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser,
Inleiding
Overwegingen
Beslissing
mr.P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 20 juni 2024 de aanvraag van eiser ingewilligd op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, maar eiser was van mening dat hij ten onrechte niet als verdragsvluchteling op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 was erkend. Eiser stelde dat hij behoort tot de Koerdische minderheid in Syrië en dat hij een gegronde vrees heeft voor discriminatoire bestraffing vanwege zijn etniciteit.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 17 oktober 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen online aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een vreemdeling niet kan doorprocederen voor een andere verleningsgrond dan die hij al heeft om zo in een gunstiger positie te komen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang was. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.