ECLI:NL:RBDHA:2024:19318

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
NL24.28317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en procesbelang bij verblijfsvergunning in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 20 juni 2024 de aanvraag van eiser ingewilligd op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, maar eiser was van mening dat hij ten onrechte niet als verdragsvluchteling op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 was erkend. Eiser stelde dat hij behoort tot de Koerdische minderheid in Syrië en dat hij een gegronde vrees heeft voor discriminatoire bestraffing vanwege zijn etniciteit.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 17 oktober 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen online aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een vreemdeling niet kan doorprocederen voor een andere verleningsgrond dan die hij al heeft om zo in een gunstiger positie te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang was. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28317

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. S. Bozkurt)

Inleiding

Bij besluit van 20 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen online deelgenomen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 28 juni 2023 een asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft de minister deze aanvraag ingewilligd en aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (de b-grond) met ingang van 28 juni 2023 en geldig tot 28 juni 2028.
2. Eiser heeft beroep ingesteld omdat hij vindt dat de minister hem ten onrechte geen verblijfsvergunning asiel heeft verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (de a-grond). Volgens eiser dient hij als verdragsvluchteling te worden aangemerkt omdat hij in Syrië behoort tot de Koerdische minderheid en hij vanwege die etniciteit een gegronde vrees heeft voor onevenredige of discriminatoire bestraffing of tenuitvoerlegging van een straf wegens desertie. In het bestreden besluit heeft de minister dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom het geloofwaardig geachte relaas van eiser niet te herleiden is tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Bovendien heeft eiser psychische problemen als gevolg van het feit dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat de door hem ondervonden problemen door de minister worden erkend. Dat deze problemen bij een mogelijke intrekking of niet verlenging van zijn vergunning alsnog zullen worden beoordeeld biedt, gezien de plannen van het huidige kabinet, onvoldoende zekerheid, volgens eiser.
3. De minister stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd geen procesbelang oplevert omdat van procesbelang slechts sprake is als eiser in een gunstiger positie zou kunnen komen. De wijziging van de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd leidt niet tot een gunstiger positie.
4. Allereerst ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij beoordeling van het door hem ingediende beroep, nu de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] volgt dat de vreemdeling, indien hij reeds over een verblijfsvergunning asiel beschikt, tegen dat oordeel van de minister dat geen vergunning wordt verleend als verdragsvluchteling op de a-grond kan opkomen bij het besluit tot intrekking of de weigering tot verlenging van de aan hem verleende verblijfsvergunning. Die situatie kan zich voordoen als de grond voor verlening komt te vervallen. Dan zal de vreemdeling niet worden tegengeworpen dat het besluit dat hij niet in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatus in rechte vaststaat. Het uitgangspunt is namelijk dat een vreemdeling niet kan doorprocederen voor een andere verleningsgrond dan die hij al heeft om zo in een gunstiger positie te komen. De rechtbank wijst er hierbij op dat het wettelijk stelsel tot doel heeft om doorprocederen voor een andere grond zoveel mogelijk te voorkomen. Dit volgt uit de Nota van Toelichting bij het Besluit van 10 juli 2015 tot wijziging van onder andere het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van de Procedurerichtlijn en Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn). De Afdeling heeft op 25 maart 2022 [2] bevestigd dat een wijziging van de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet leidt tot een gunstiger positie.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep tegen het besluit om eiser geen vluchtelingenstatus te verlenen op grond van artikel 46, tweede lid, van de Procedurerichtlijn niet-ontvankelijk worden verklaard als hij daarbij onvoldoende procesbelang heeft. Die situatie doet zich voor indien de aan eiser verleende subsidiaire beschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus uit hoofde van het recht van de Unie en het nationale recht. Dat is hier het geval. De verleningsgronden in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 bieden namelijk dezelfde materiële rechten en voordelen. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de vaste rechtspraak van de Afdeling. Uit hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht, volgt niet dat eiser door het instellen van beroep in een materieel gunstiger positie kan komen. Zijn verblijfsvergunning heeft immers dezelfde geldigheidsduur als een verblijfsvergunning die op de a-grond of op grond van een individueel relaas is verleend en er vloeien dezelfde rechten en plichten uit voort. Dat, zoals eiser stelt, de motivering van het bestreden besluit onvoldoende is, volgt de rechtbank niet nu het een inwilligend besluit betreft waarin de minister met een verkorte motivering mag volstaan. Voorts kan ook de enkele, niet onderbouwde stelling dat de psychische problemen die eiser thans ervaart het gevolg zijn van het niet erkend worden als verdragsvluchteling niet maken dat procesbelang ontstaat. Eisers belang bij doorprocederen is derhalve onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Indien en voor zover eisers asielvergunning wordt ingetrokken of niet wordt verlengd staat voor hem de gang naar de bestuursrechter open. Dat de plannen van het huidige kabinet in dat verband bij eiser de nodige onzekerheid oproepen doet evenmin procesbelang ontstaan omdat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat eiser geen procesbelang heeft, zodat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank derhalve niet toekomt aan de beoordeling of de minister terecht heeft overwogen dat eiser op grond van zijn persoonlijke feiten en omstandigheden niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 28 maart 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE1168) en van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:137).