ECLI:NL:RBDHA:2024:19891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
NL24.42746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Roma-burger uit Bosnië-Herzegovina wegens ongeloofwaardige problemen en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser, een Roma-burger uit Bosnië en Herzegovina, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag werd door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 15 november 2024, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser heeft zijn problemen in Bosnië niet aannemelijk gemaakt, ondanks zijn verklaringen over geweld en discriminatie. De rechtbank oordeelt dat Bosnië-Herzegovina als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij persoonlijk gevaar loopt. De rechtbank wijst erop dat eiser niet alle middelen heeft uitgeput om bescherming te krijgen in zijn thuisland en dat zijn medische situatie niet urgent genoeg is om een uitzondering te maken op de afwijzing. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42746

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. M.P. Gaal - de Groot ).

Inleiding

1. Eiser stelt burger van Bosnië en Herzegovina te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 3 oktober 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 28 oktober 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [2] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het beroep van eiser is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser behoort tot de bevolkingsgroep Roma en was woonachtig in Vlasenica, een gemeente in Bosnië-Herzegovina. Het schuurtje waarin eiser verbleef is beschoten en daarom is hij vanuit Vlasenica naar een buitenwijk vertrokken. Eiser heeft bij de politie geklaagd over dit voorval, maar is uitgelachen en door politieagenten geslagen. Vervolgens is eiser richting Sarajevo gegaan, waar hij in een tent heeft gewoond. Ook daar is eiser lastiggevallen door de politie en willekeurige personen. Gelet hierop was het voor eiser niet mogelijk om een veilig leven te leiden en had hij ook niet voldoende geld voor medicijnen.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser; en
de problemen in Vlasenica.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De problemen in Vlasenica heeft de minister echter ongeloofwaardig geacht.
4.1.
Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit. In de gronden van 8 november 2024 is het volgende -samengevat- aangevoerd. Eiser heeft jarenlang getracht hulp in te schakelen, maar heeft vanwege zijn Roma-afkomst geen toegang gehad tot scholing, werk en huisvesting. Eiser benadrukt dat hij niet kiest voor een zwaar leven op straat zonder toegang tot basale voorzieningen. Eiser heeft ook geen toegang tot medische zorg en daarom kan Bosnië-Herzegovina voor hem niet als veilig land van herkomst worden aangemerkt. Verder heeft de minister onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom er geen ambtshalve toepassing is gegeven aan artikel 64 van de Vw [3] 2000.
4.2.
Op 14 november 2024 om 21:17 uur heeft eisers gemachtigde aanvullende gronden met bijlagen geüpload. De rechtbank ziet aanleiding om gelet op de goede procesorde de indiening hiervan als tardief aan te merken en zij zal deze stukken daarom buiten beschouwing laten.
Relevant element 2
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte overwogen, dat van eiser mag worden verwacht dat hij documenten overlegt ter onderbouwing van zijn problemen in Vlasenica, te meer nu eiser heeft verklaard, dat hij in Bosnië-Herzegovina door niemand wordt geholpen en bij de politie is geweest om zijn beklag te doen. Gelet op artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 heeft de minister terecht het standpunt ingenomen dat eiser zijn gestelde problemen niet aannemelijk heeft gemaakt met zijn verklaringen, waaronder het volgende. Op de vraag waarom hij is beschoten heeft eiser verklaard dat hij vermoedt, dat het te maken heeft met de omstandigheid dat zijn vader in de oorlog ook heeft geschoten en hij zijn vader min of meer heeft geholpen, maar ook omdat hij Roma is. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser ten tijde van de oorlog in Joegoslavië ongeveer 14 jaar oud was. Daarom valt niet in te zien waarom eiser eerst problemen heeft gehad op het moment dat hij volwassen was en dat evenmin valt in te zien dat hij is beschoten vanwege de rol van zijn vader tijdens voornoemde oorlog. Ook heeft de minister terecht overwogen dat eisers verklaringen omtrent zijn problemen zijn gebaseerd op vermoedens. Daarnaast heeft de minister terecht overwogen dat niet valt in te zien waarom eiser met zijn kinderen in Vlasenica is blijven wonen, terwijl hij een reële optie had om zijn problemen te ontvluchten door bij zijn vrouw in Zagreb te gaan verblijven. De enkele stelling namens eiser dat zijn schoonfamilie hem als een vreemdeling ziet en eiser persoonlijk niets heeft met Kroaten, maakt dat oordeel niet anders.
Veilig land van herkomst
6. De rechtbank stelt vast dat eiser afkomstig uit een veilig land van herkomst en dat er derhalve een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Bosnië-Herzegovina geen bescherming nodig hebben. In de uitspraak van 13 maart 2017 [4] heeft de Afdeling [5] geoordeeld dat Bosnië-Herzegovina ook als veilig land kan worden aangemerkt voor Roma. De Afdeling heeft overwogen dat uit de in die uitspraak genoemde rapporten weliswaar volgt dat Roma tot de meest kwetsbare groep in Bosnië-Herzegovina behoren, maar niet dat zij systematisch gevaar op vervolging of een onmenselijke behandeling lopen. Derhalve is het aan eiser om aannemelijk te maken dat Bosnië-Herzegovina voor hem wegens zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. Vanwege het algemeen rechtsvermoeden zal daarbij een hoge drempel gelden. Wat eiser over zijn specifieke individuele omstandigheden aanvoert, zal de minister echter wel moeten onderzoeken. De minister zal daarbij moeten motiveren of deze omstandigheden er al dan niet toe leiden dat Bosnië-Herzegovina voor eiser niet veilig is. [6]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister op goede gronden overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Bosnië-Herzegovina voor hem persoonlijk niet veilig is. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij zich vanwege zijn problemen in Bosnië-Herzegovina bij de politie heeft gemeld en dat hij daar is uitgelachen, maar de minister wordt gevolgd in het standpunt dat het op de weg van eiser had gelegen om te klagen bij de (hogere) autoriteiten in Bosnië-Herzegovina omtrent het optreden van de politie. Niet is gebleken dat eiser in Bosnië-Herzegovina alle middelen heeft uitgeput om bescherming te krijgen. De enkele (niet onderbouwde) weerspreking hiervan, maakt dat oordeel niet anders.
6.2.
Omtrent de gezondheidstoestand van eiser stelt de rechtbank het volgende vast. Blijkens het namens eiser overgelegde medische dossier van 29 oktober 2024 heeft eiser 3 jaar geleden, vanwege een hartinfarct, in een ziekenhuis in Bosnië-Herzegovina medische behandeling ondergaan, hetgeen ter zitting door eiser is bevestigd. De beroepsgrond dat eiser in Bosnië-Herzegovina geen toegang heeft tot medische zorg kan derhalve niet slagen. Verder blijkt uit het medische dossier niet dat sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn en heeft de minister dan ook geen aanleiding hoeven te zien om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000.
6.3.
Het vorenstaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bosnië-Herzegovina een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [7] of artikel 4 van het EU-Handvest.
Inreisverbod
7. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de minister in het bestreden besluit heeft overwogen dat er naar aanleiding van de zienswijze geen inreisverbod zal worden opgelegd. De beroepsgronden gericht tegen het inreisverbod behoeven derhalve geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zaak NL24.42747.
3.Vreemdelingenwet.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie de Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.