In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag voor kort verblijf beoordeeld. Eiser, geboren op 15 mei 1994 en van Iraakse nationaliteit, had op 24 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een visum met als doel familiebezoek. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 7 augustus 2023 afgewezen, en deze afwijzing werd in bezwaar op 23 augustus 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser in de bezwaarprocedure. Volgens de rechtbank is het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure, en mag daarvan alleen worden afgezien als er geen twijfel bestaat dat de bezwaren niet tot een ander besluit kunnen leiden. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van eiser, waaronder zijn economische en sociale binding met Irak. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister binnen acht weken een nieuw besluit moet nemen, waarbij eiser alsnog gehoord moet worden. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, die op € 1.750,- worden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor de minister om een volledig beeld van de situatie van de aanvrager te verkrijgen voordat een besluit wordt genomen. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser niet als kennelijk ongegrond kan worden aangemerkt, en dat de minister de hoorplicht heeft geschonden.