ECLI:NL:RBDHA:2024:20530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
NL24.33939
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf en de schending van de hoorplicht door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag voor kort verblijf beoordeeld. Eiser, geboren op 15 mei 1994 en van Iraakse nationaliteit, had op 24 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een visum met als doel familiebezoek. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 7 augustus 2023 afgewezen, en deze afwijzing werd in bezwaar op 23 augustus 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser in de bezwaarprocedure. Volgens de rechtbank is het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure, en mag daarvan alleen worden afgezien als er geen twijfel bestaat dat de bezwaren niet tot een ander besluit kunnen leiden. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van eiser, waaronder zijn economische en sociale binding met Irak. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister binnen acht weken een nieuw besluit moet nemen, waarbij eiser alsnog gehoord moet worden. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, die op € 1.750,- worden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor de minister om een volledig beeld van de situatie van de aanvrager te verkrijgen voordat een besluit wordt genomen. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser niet als kennelijk ongegrond kan worden aangemerkt, en dat de minister de hoorplicht heeft geschonden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33939

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de visumaanvraag voor kort verblijf van eiser.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 7 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024, gelijktijdig met het beroep met zaaknummer: NL24.33936 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank moet beoordelen of de minister de visumaanvraag terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd: de beroepsgronden.
3.1.
Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser is geboren op 15 mei 1994 en heeft de Iraakse nationaliteit. Op 24 juli 2023 heeft hij verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek aan referent voor 90 dagen. Referent is de broer van eiser. Dit verzoek is afgewezen en de minister heeft de afwijzing in bezwaar gehandhaafd.
4.1.
De minister heeft aan eiser in het bestreden besluit tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het grondgebied vóór het verstrijken van het visum zal verlaten. Niet gebleken is van een substantiële sociale en economische binding van eiser met Irak zodat de minister de tijdige terugkeer redelijkerwijs niet gewaarborgd acht. Bovendien bestaat hierdoor ook geen zekerheid over de uiteindelijke verblijfsduur. Ook is het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Op de zitting heeft de minister de afwijzingsgrond ‘het doel en de omstandigheden van het verblijf zijn onvoldoende aangetoond’ laten vallen, aangezien deze niet is gemotiveerd in het bestreden besluit.
Hoorplicht
5. Eiser voert aan dat de minister zijn hoorplicht heeft geschonden. Eiser betoogt dat van het horen slechts mag worden afgezien als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestaat over de mogelijk dat de bezwaren kunnen leiden tot een ander besluit. [1] Volgens vaste rechtspraak is het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure en het afzien van horen moet terughoudend worden toegepast. [2] De minister stelt zich in dit geval dan ook onterecht op het standpunt dat een hoorzitting niet tot een ander oordeel zal leiden, aangezien de binding van eiser met Irak marginaal is. Zo heeft eiser documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij economisch actief is in Irak als ondernemer en zeer solvabel is. Indien de minister meende dat deze documenten onvoldoende waren had het op de weg van de minister gelegen om deze aanvullende stukken ter zitting van de ambtelijke hoorcommissie te vorderen én niet in een besluit aan eiser tegen te werpen. [3]
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij van horen heeft mogen afzien, omdat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Eiser heeft namelijk in bezwaar geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die een ander licht werpen op zijn economische en sociale binding met Irak. Bovendien heeft eiser niet de benodigde bewijsmiddelen overgelegd, terwijl hem hiertoe de mogelijkheid is geboden door middel van de ‘Vragenlijst visum’. Nu deze bewijsmiddelen essentieel zijn om de aanvraag van eiser te onderbouwen heeft een hoorzitting geen meerwaarde, aldus de minister.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat horen als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het uitgangspunt is. Daarvan kan onder omstandigheden worden afgeweken. Deze omstandigheden staan beschreven in artikel 7:3 van de Awb. Eén van die omstandigheden is als sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022 [4] is voor het vreemdelingenrecht gespecificeerd wanneer van horen kan worden afgezien. Volgens de Afdeling is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is opgenomen. De Afdeling heeft daarbij opgemerkt dat de gronden waarop van horen kan worden afgezien, terughoudend moeten worden toegepast.
5.3.
Het betoog van eiser slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar. De rechtbank acht daarbij van belang dat de beoordeling of de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf moet worden ingewilligd sterk afhangt van de individuele omstandigheden van de aanvrager. De minister stelt immers dat de individuele omstandigheden van eiser, en in het bijzonder het gestelde gebrek aan economische en sociale binding, reden is om de aanvraag af te wijzen. De Afdeling heeft geoordeeld dat een hoorzitting in een dergelijk geval gewenst is. [5] Dat eiser volgens de minister ook in bezwaar, onvoldoende informatie en bewijsstukken heeft overgelegd over de exploitatie van zijn onderneming is evenmin reden om van een hoorzitting af te zien. De hoorzitting biedt eiser bij uitstek de gelegenheid om nadere bewijsstukken in te dienen om eisers bezwaar te ondersteunen of duidelijkheid te verkrijgen over de al beschikbare informatie. Op de zitting is bijvoorbeeld een verklaring gegeven over de ontbrekende financiële stukken inzake de onderneming van eiser. Ook is er op de zitting verklaard dat eiser duidelijkheid kan geven over zijn studie en specifieke documenten kan indienen. De tegenwerpingen van de minister laten zien dat de minister geen volledig beeld had van de situatie, zodat hierover vragen gesteld hadden kunnen worden tijdens een hoorzitting. Dat eiser in de ‘vragenlijst visumaanvraag’ de gelegenheid heeft gehad om nadere uitleg te geven en nadere bewijsstukken aan te leveren, maakt niet dat kan worden afgezien van een hoorzitting in bezwaar. Daarbij acht de rechtbank van belang dat weliswaar in de vragenlijst wordt verzocht om bewijsmiddelen mee te sturen, maar dat de precieze aard van deze bewijsmiddelen niet gespecifieerd wordt. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat het primaire besluit een (zeer) geringe motivatie bevat. Het is hierdoor voor eiser niet op voorhand duidelijk waarom de aanvraag is afgewezen en welke documenten hij (nog) moet overleggen. Het standpunt van de minister dat afgezien kon worden van een hoorzitting, wordt dan ook niet gevolgd. De rechtbank ziet namelijk niet in dat gelet op alles wat in de procedure is aangevoerd het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dit wordt onderstreept door het gegeven dat de minister het standpunt over de afwijzingsgrond ‘het doel en de omstandigheden van het verblijf zijn onvoldoende aangetoond’ op de zitting heeft laten vallen. Op basis van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat het bezwaar van eiser onder geen van de situaties valt waarin de minister volgens zijn eigen beleid van het horen af kan zien. [6]
5.4.
De rechtbank zal niet meer ingaan op de andere gronden die eiser naar voren heeft gebracht over de sociale en economische binding van eiser met Irak. Het beroep is reeds door het slagen van dit betoog al gegrond. Bovendien heeft het horen mogelijk invloed heeft op het standpunt van de minister over het vestigingsgevaar.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Dit betekent dat de zaak weer in de bezwaarfase terechtkomt en dat de minister eiser alsnog moet horen. De rechtbank ziet daarom geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister binnen acht weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Daarom wordt aan eiser een bedrag toegekend van € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 23 augustus 2024;
  • bepaalt dat de minister binnen acht weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar artikel 7:3, aanhef en onder b van de Awb, Rb. Den Haag (zp. Middelburg) 27 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2699, Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 30 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8948 en Rb. Den Haag (zp. Utrecht) 22 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10241.
2.Rb. Den Haag (zp. Middelburg) 1 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12233.
3.Rb. Den Haag (zp. Middelburg) 26 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10036.
4.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
5.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, rechtsoverweging 5.
6.WI 2022/20, pagina 1-3.