ECLI:NL:RBDHA:2024:2073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL23.1100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Spanje onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij het onderzoek op 14 februari 2023 werd behandeld en later op 3 maart 2023 werd heropend. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van de overdracht aan Spanje, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de Spaanse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen. Eiser betoogt dat er onzorgvuldig is gehandeld en dat er een reëel risico bestaat op onmenselijke behandeling in Spanje, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Tjong Kim Sang)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 12 januari 2023 waarbij de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening [1] op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Daaraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en een gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Nadat het onderzoek op de zitting is gesloten, is gebleken dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest. Daarom is het onderzoek op 3 maart 2023 heropend. Bij uitspraak van 24 februari 2023 is een voorlopige voorziening getroffen.
1.2.
Eiser heeft bij brief van 13 april 2023 nadere gegevens ingebracht. Daarop heeft de staatssecretaris bij brief van 18 april 2023 een reactie gegeven. Daarna heeft eiser de gegevens nog aangevuld.
1.3.
De behandeling van het beroep is voortgezet op de zitting van 23 januari 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Besluit tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag.

3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek op 20 september 2022 aanvaard.
3.1.
De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Spanje af te zien. Er zijn volgens de staatssecretaris geen aanwijzingen dat de Spaanse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen en eiser daar een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Ten aanzien van Spanje kan nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, aldus de staatssecretaris.
Onzorgvuldig en onvoldoende voortvarend handelen
4. Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris onzorgvuldig en onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Zo bevat het dossier onregelmatigheden en heeft de staatssecretaris na de treffer in het Eurodac-systeem niet zo spoedig mogelijk een claimverzoek bij Spanje ingediend. Ook is hij na het claimakkoord van Spanje niet zo spoedig mogelijk erover geïnformeerd dat het voornemen bestaat zijn asielaanvraag af te wijzen en hem over te dragen aan Spanje.
4.1.
De staatssecretaris heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat hij eisers asielaanvraag zo voortvarend mogelijk en in ieder geval binnen de termijnen zoals genoemd in de Dublinverordening heeft behandeld.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat is voldaan aan de termijnen zoals deze zijn opgenomen in de Dublinverordening. In beginsel is naar het oordeel van de rechtbank dan voldoende voortvarend gehandeld. Dat eiser het heeft ervaren als een onzekere periode is vervelend, maar geen reden voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het indienen van het claimverzoek bij Spanje en het uitbrengen van het voornemen. Het tijdsverloop is ook niet zodanig dat eiser er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat zijn asielaanvraag inhoudelijk in Nederland zou worden behandeld. De beroepsgrond slaagt in zoverre niet. Op de zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij de door hem geconstateerde onzorgvuldigheden in het dossier wilde benoemen, maar dat hieraan wat hem betreft geen juridische gevolgen te verbinden zijn. De beroepsgrond treft in zoverre geen doel.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat in Spanje sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen waardoor hij als gevolg van een overdracht een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser verwezen naar zijn eigen ervaringen in Spanje en naar het ‘Country Report: Spain. 2019 Update’ van Asylum Information Database (AIDA) van juli 2020.
5.1.
De rechtbank wijst erop bij dat de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, de staatssecretaris mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. [3] Voor zover de vreemdeling daarover verklaringen heeft afgelegd of stukken heeft overgelegd, moet die beoordeling ook gaan over de vraag of ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [4] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [5] Niet iedere schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [6] Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen dan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest.
5.1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eisers beroepsgrond niet. Niet in geschil is dat Spanje in beginsel verantwoordelijk is voor de (verdere) behandeling van eisers asielverzoek. De Spaanse autoriteiten hebben door het overnameverzoek te accepteren ook toegezegd de behandeling van de asielaanvraag van eiser af te ronden met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. De staatssecretaris heeft zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser er met zijn verklaringen over zijn eerdere eigen ervaringen in Spanje en de verwijzing naar het rapport van AIDA van juli 2020 niet in is geslaagd het vermoeden dat Spanje aan zijn internationale verplichtingen voldoet, te weerleggen. De staatssecretaris wijst er daarbij terecht op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 8 juli 2021 [7] het AIDA-rapport van juli 2020 heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten in Spanje die onder het bereik van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest te vallen. Daarvan was volgens de Afdeling geen sprake, ook omdat uit dat rapport bleek dat de Spaanse autoriteiten maatregelen hadden getroffen om de toegang tot opvangvoorzieningen voor Dublinterugkeerders te verbeteren. Ook nadien heeft de Afdeling, mede onder verwijzing naar haar uitspraak van 8 juli 2021, meermaals, en ook recent nog, bevestigd dat voor Spanje nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8] De staatssecretaris heeft verder voldoende deugdelijk gemotiveerd dat eiser ook met zijn eerdere ervaringen in Spanje niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daar bij terugkeer een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. Hoewel de rechtbank begrijpt dat die ervaringen voor eiser onprettig waren, volgt daaruit niet dat de behandeling van asielzoekers in Spanje niet in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. De verklaring van eiser dat hij gedwongen en onder valse voorwendselen vingerafdrukken heeft moeten afstaan, is onvoldoende voor die conclusie en bovendien zijn lidstaten, zoals de staatssecretaris terecht overweegt, verplicht om vreemdelingen die illegaal het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. Dat eiser in Spanje te maken zal krijgen met een asielprocedure die onvoldoende met waarborgen is omkleed en een overdracht aan Spanje daarom een risico op indirect refoulement inhoudt, heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt. De vrees die eiser in dit verband heeft geuit, heeft hij niet nader gespecificeerd en geobjectiveerd. Verder gaat de staatssecretaris er terecht van uit dat de medische voorzieningen in Spanje vergelijkbaar zijn met die in Nederland, dat Spanje eventuele medische klachten van eiser kan behandelen en dat eiser na aankomst in Spanje toegang heeft tot de benodigde behandeling. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat niet het geval is. De staatssecretaris verwacht bovendien terecht van eiser dat hij, voor zover eiser na een overdracht aan Spanje problemen zal ondervinden met betrekking tot de (toegang tot de) opvang, voorzieningen en/of de asielprocedure, daarover in Spanje bij de (hogere) autoriteiten of daartoe bedoelde instanties klaagt. Eiser heeft met zijn verklaringen daarover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit niet of niet op effectieve wijze kan.
5.1.2.
De staatssecretaris heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en terecht overwogen dat ervan kan worden uitgegaan dat Spanje de internationale verplichtingen nakomt.
Verschil in beschermingsbeleid tussen Spanje en Nederland
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat er een verschil in beschermingsbeleid is tussen Nederland en Spanje ten aanzien van Jemenieten. Daartoe voert eiser aan dat in tegenstelling tot Nederland, Spanje de situatie in Jemen niet heeft aangemerkt als een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Hoewel eiser daar geen schriftelijk bewijs van heeft, heeft hij dit afgeleid uit eigen waarnemingen en mededelingen van landgenoten wiens asielaanvraag in Spanje is afgewezen. Op grond daarvan is er volgens eiser sprake van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Spanje waardoor een overdracht ertoe zal leiden dat hij het significante risico loopt te worden uitgezet naar Jemen waar hij een reëel risico op ernstige schade loopt. In Jemen woedt namelijk een burgeroorlog, is sprake van rekrutering van jonge mannen en heerst een gebrek aan voorzieningen en eerste levensbehoeften.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het Hof van Justitie in het arrest van 30 november 2023 heeft geoordeeld dat de lidstaat bij wie beroep is ingesteld tegen het overdrachtsbesluit, in dit geval Nederland, niet mag onderzoeken of in de aangezochte lidstaat, in dit geval Spanje, een risico bestaat op indirect refoulement door een verschil in beschermingsbeleid. [9] Het bestreden besluit dateert echter van voor dit arrest. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit, overeenkomstig het eerder door de Afdeling uiteengezette beoordelingskader, dat onderzoek wel verricht. De rechtbank zal daarom in dit geval beoordelen of de staatssecretaris zijn standpunt deugdelijk heeft gemotiveerd.
6.1.1.
In de uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling overwogen dat in geval van een verschil in beschermingsbeleid sprake kan zijn van een fundamentele systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het Jawo-arrest haalt. Uit deze uitspraak blijkt dat de bewijslast daartoe bij eiser ligt. [10] Hij moet aannemelijk maken dat sprake is van een reëel risico op indirect refoulement. Om aan die bewijslast te voldoen, moet hij ten eerste algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Spanje evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin zijn gelegen dat op voorhand – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – duidelijk is dat eiser in Spanje op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Daarnaast moet eiser concrete aanknopingspunten naar voren brengen die erop wijzen dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de Spaanse rechter hem niet zal beschermen tegen refoulement, omdat die het door de Spaanse autoriteiten gevoerde beleid niet afkeurt. Dit kan eiser in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste Spaanse rechter te overleggen, waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar Jemen. Eiser kan dat in de tweede plaats doen door algemene informatie te overleggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in Spanje niet effectief is. Van eiser kan namelijk niet worden gevraagd in zijn eigen asielprocedure rechtsmiddelen aan te wenden die niet effectief zijn. Wanneer eiser aan de bewijslast heeft voldaan, is het aan de staatssecretaris om alle twijfel over een mogelijk risico bij overdracht weg te nemen.
6.1.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de bewijslast die in dit verband op hem rust. Eiser heeft namelijk niet met algemene informatie aannemelijk gemaakt dat het beschermingsbeleid voor Jemenieten in Spanje evident en fundamenteel verschilt van het in Nederland gevoerde beleid. Het enkel overleggen van informatie over het lage inwilligingspercentage van asielaanvragen van Jemenieten in Spanje en het verwijzen naar ervaringen van landgenoten in Spanje, is daarvoor onvoldoende. Bovendien, ook al zou eiser dat wel aannemelijk hebben gemaakt, dan was dat onvoldoende geweest voor het oordeel dat sprake is van een tekortkoming in de Spaanse asielprocedure en daarom een risico op indirect refoulement. Daarvoor is namelijk ook noodzakelijk dat eiser concrete aanknopingspunten aandraagt waaruit volgt dat de hoogste Spaanse rechter een in Spanje geldend, afwijkend beschermingsbeleid inhoudelijk niet afkeurt. Dat is niet het geval.
Arrest C.K. e.a. tegen Slovenië
7. Nadat het onderzoek in deze zaak op 14 februari 2023 was gesloten, is het onderzoek op 3 maart 2023 heropend vanwege een door eiser geuite dreiging met zelfdoding als hij zou moeten terugkeren naar Spanje en waarvan eerst op de zitting werd kennisgenomen. Eiser is toen in de gelegenheid gesteld om, in het kader van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C.K. e.a. tegen Slovenië (het arrest C.K.) [11] , zijn medische situatie nader te onderbouwen.
7.1.
Uit het arrest C.K. volgt dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. Of dit het geval is moet worden beoordeeld bij de beslissing over de overdracht van die asielzoeker of, in het geval van een rechterlijke procedure, wanneer wordt geoordeeld over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit, omdat de tenuitvoerlegging daarvan tot een onmenselijke of vernederende behandeling van die asielzoeker zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de staatssecretaris bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. [12] Die vergewisplicht treedt onder meer in wanneer het risico dat een asielzoeker suïcide zal plegen als gevolg van zijn of haar overdracht door een medisch deskundige als reëel of hoog is ingeschat. In dat geval vereist de vergewisplicht dat de staatssecretaris de gerezen twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheid van een vreemdeling deugdelijk gemotiveerd wegneemt. De staatssecretaris kan in beginsel met het uitvoeren van de door het Bureau Medische Advisering (BMA) vastgestelde reisvereisten voorafgaand aan, tijdens of direct na de reis, de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de overdracht zelf wegnemen. [13]
7.2.
Eiser heeft bij brief van 13 april 2023 een uitdraai van zijn patiëntendossier overgelegd over de periode 12 augustus 2022 tot en met 27 februari 2023 en een uitdraai over de periode 27 februari 2023 tot en met 28 maart 2023. Ook heeft hij bij die brief foto’s overgelegd van medicatie die hij neemt. Eiser heeft daarbij aangegeven twee afspraken te hebben gehad bij de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts (POH-GGZ), namelijk op 17 maart 2023 en op 17 april 2023. Omdat er nog geen echte behandeling is gestart en er, behoudens rustgevende medicatie, nog geen andere medicatie is voorgeschreven, is hij nog altijd somber en depressief, zo verklaart eiser. Op 22 januari 2024 heeft eiser nog een uitdraai van zijn patiëntendossier overgelegd over de periode 6 maart 2023 tot en met 19 januari 2024. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat uit de overgelegde medische gegevens blijkt dat sprake is van een trauma uit zijn jeugd waarvoor hij specialistische psychische zorg nodig heeft. Hoewel er op dit moment nog geen vaststelling ligt door een medisch specialist dat sprake is van een hoog risico op suïcide, zoals de Afdeling verlangt, kan dat in zijn geval volgens eiser ook niet worden verlangd omdat gelet op het trauma niet van hem kan worden verwacht dat hij zich op korte termijn helemaal openstelt. Dat is geen onwil, maar onmacht. Daarmee is voldoende gebleken van ernstige medische klachten die een overdracht aan Spanje in de weg staan, aldus eiser.
7.3.
De staatssecretaris heeft hierop bij brief van 18 april 2024 en op de zitting als volgt gereageerd. Volgens de staatssecretaris onderbouwen de overgelegde patiëntendossiers en foto’s van medicatie onvoldoende dat een overdracht aan Spanje een reëel en bewezen risico inhoudt op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser, of dat daarover ernstige twijfel bestaat. Daaruit blijkt namelijk niet dat eiser onder actieve medische behandeling staat en bovendien bevatten de stukken geen informatie over de gevolgen van een overdracht voor de gezondheidstoestand van eiser. Verder is niet gebleken dat een medisch deskundige het risico op suïcide als reëel of hoog heeft ingeschat, terwijl dat wel is vereist. [14] Daarmee is niet gebleken dat de gezondheidstoestand van eiser in de weg staat aan een overdracht aan Spanje en is er geen aanleiding het BMA in te schakelen om nader onderzoek te doen naar de gezondheidstoestand van eiser, aldus de staatssecretaris.
7.4.
De beroepsgrond van eiser slaagt niet. In de door eiser overgelegde stukken over zijn medische gesteldheid heeft de staatssecretaris terecht geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de gezondheid van eiser in de weg staat aan een overdracht aan Spanje vanwege een situatie als bedoeld in het arrest C.K. Daargelaten of uit de patiëntendossiers de bijzondere ernst van eisers gezondheidstoestand voldoende blijkt, zeggen deze stukken niets over de eventuele gevolgen daarvoor van een overdracht aan Spanje. Er ligt ook geen inschatting van een medisch deskundige van het risico op suïcide. Dat betekent dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat zijn medische situatie aanzienlijk en onomkeerbaar zal verslechteren door een overdracht aan Spanje. Dat, zoals uit het patiëntendossier blijkt, eiser tegenover de POH-GGZ heeft verklaard over een gebeurtenis uit zijn jeugd waar hij last van heeft en waarover hij moeilijk kan praten en hij is doorverwezen naar GGZ centraal, is daarvoor onvoldoende. Niet ten onrechte heeft de staatssecretaris er daarbij op gewezen dat uit de patiëntendossiers blijkt dat eiser meerdere keren niet is verschenen op afspraken met de POH-GGZ. Gelet op de conclusie hiervoor, mag de staatssecretaris er bovendien van uitgaan dat eiser in Spanje adequate medische zorg kan krijgen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser heeft tot slot betoogd dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag vanwege bijzondere omstandigheden ten onrechte niet in behandeling heeft genomen, ondanks dat hij daartoe niet verplicht was.
8.1.
De staatssecretaris heeft zich in zijn reactie van 18 april 2023 op het standpunt gesteld dat in de lichamelijke en psychische klachten van eiser geen reden is gelegen voor de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Daartoe heeft hij overwogen dat in beginsel wordt verondersteld dat de medische voorzieningen in Spanje vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten. Eiser heeft niet met medische stukken aangetoond dat sprake is van een specialistische behandeling en er zijn ook geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land zou zijn om eiser te behandelen. Verder heeft eiser niet aangetoond dat de medische behandeling die hij nodig zou hebben, in Spanje niet voorhanden is. Ook wordt Spanje – met instemming van eiser – op grond van de Dublinverordening binnen een redelijke termijn voor de overdracht op de hoogte gesteld van de medische gesteldheid van eiser, zodat adequate medische verzorging of behandeling gegeven kan worden. Mocht Spanje laten weten dat zij op het moment van de overdracht niet aan de behoeften van eiser kunnen voldoen, wordt de feitelijke overdracht opgeschort. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat eiser ook na de overdracht de benodigde (medische) voorzieningen zal ontvangen, aldus de staatssecretaris.
8.2.
De staatssecretaris kan in individuele gevallen gebruikmaken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat de staatssecretaris hiervan terughoudend gebruikmaakt als Nederland daartoe op grond van in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht is. Verder staat er – voor zover van belang – dat de staatssecretaris de bevoegdheid in ieder geval gebruikt als “bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.” Vanwege de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om deze hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat zich in het geval van eiser geen omstandigheden voordoen op grond waarvan hij de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling zou moeten nemen. De overwegingen van de staatssecretaris hierover in de brief van 18 april 2023 heeft eiser niet specifiek bestreden. Ook heeft hij op dit punt geen nadere gronden aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.1101.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.HvJ EU 21 december 2011, N.S. e.a., ECLI:EU:C:2011:865 (arrest N.S.), punten 80 en 104.
4.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
5.EHRM 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, overweging 263, en HvJ EU 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
6.Arrest N.S., punt 82.
8.ABRvS 1 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4473, ABRvS 13 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4195, ABRvS 27 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2880, ABRvS 24 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2822.
9.ECLI:EU:C:2023:934.
11.ECLI:EU:C:2017:127.
12.Zie ABRvS 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.
13.Zie in dit verband bijvoorbeeld ook ABRvS 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566.
14.De staatssecretaris verwijst naar ABRvS 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4303.