ECLI:NL:RBDHA:2024:20936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.3663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met betrekking tot verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

Op 1 februari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 21 januari 2022. De rechtbank, zittende in Middelburg, doet uitspraak buiten zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser had zijn aanvraag ingediend, maar verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had deze niet in behandeling genomen omdat Denemarken verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit werd echter door de rechtbank vernietigd, waardoor het voor verweerder duidelijk was dat hij verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de asielaanvraag op 22 november 2023 is aangevangen en dat deze op 22 mei 2024 zou eindigen. Echter, door een wijziging in de wetgeving is deze termijn verlengd tot 22 februari 2025. De rechtbank oordeelt dat de maximale termijn van 21 maanden na indiening van de asielaanvraag niet mag worden overschreden, wat betekent dat de beslistermijn op 21 oktober 2023 was verstreken. Hierdoor is het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit gegrond verklaard.

De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan op 10 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3663

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 1 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 21 januari 2022.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Verweerder heeft onderzocht of de asielaanvraag van eiser niet in behandeling moet worden genomen omdat een andere lidstaat van de Europese Unie daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2103 (Dublinverordening). Artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat de beslistermijn in dergelijke gevallen aanvangt op het moment waarop is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is of zal worden voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat moment is in ieder geval aangebroken wanneer de in de Dublinverordening neergelegde uiterste overdrachtstermijn is verstreken. Dat moment kan zich echter ook eerder voordoen, bijvoorbeeld als verweerder zelf eerder besluit om de asielaanvraag aan zich te trekken of als door feiten en omstandigheden blijkt dat de verantwoordelijkheid vanaf een bepaald moment aan Nederland behoort of zal gaan behoren.
3. Bij besluit van 5 september 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, is het daartegen gerichte beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 september 2022 vernietigd.
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hiertegen gerichte hoger beroep van verweerder bij uitspraak van 22 november 2023 niet-ontvankelijk verklaard. (ECLI:NL:RVS:2023:4198)
4. Dit betekent dat het vanaf 22 november 2023 voor verweerder duidelijk was of had moeten zijn dat een overdracht van eiser aan Denemarken niet mogelijk was, en dat hij verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw moet er binnen zes maanden op een asielaanvraag worden beslist. Gelet op wat hierboven is overwogen, vangt deze beslistermijn in het geval van eiser aan op 22 november 2023. De beslistermijn zou daarom op 22 mei 2024 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [1] de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiser pas op 22 februari 2025 zal eindigen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [2] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. [3] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig. De beslistermijn zou daarom op 22 februari 2025 eindigen. Op grond van artikel 31 van de Procedurerichtlijn [4] mag de maximale termijn van 21 maanden na indiening van de asielaanvraag niet worden overschreden. De maximale beslistermijn eindigt daarom eerder, namelijk op 21 oktober 2023. Dat betekent dat op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn was verstreken. Daarom is het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag kennelijk gegrond.
6. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder op te dragen zo snel mogelijk op de asielaanvraag te beslissen, maar uiterlijk twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
7. Bovendien is er aanleiding om een rechterlijke dwangsom op te leggen als verweerder niet binnen deze termijn beslist. Deze dwangsom bedraagt € 100 per dag met een maximum van € 15.000.
8. Nu het verzoek als kennelijk gegrond wordt toegewezen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb [5] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan op 10 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Richtlijn 2013/32/EU.
5.Besluit proceskosten bestuursrecht.