ECLI:NL:RBDHA:2024:21019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.38598 en NL24.38599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een Sierra Leoonse minderjarige en de procedurele waarborgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een minderjarige asielzoeker uit Sierra Leone, en de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van 3 oktober 2024 vernietigd. De eiser had zijn asielaanvraag ingediend op 20 april 2024, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de minister zich niet voldoende had gemotiveerd op het standpunt dat de conclusies van het leeftijdsonderzoek in Zwitserland betrouwbaar waren. De rechtbank stelde vast dat er twijfels bestonden over de leeftijd van de eiser, die volgens zijn eigen verklaring meerderjarig zou zijn, maar de medische onderzoeken in Zwitserland gaven geen eenduidig beeld. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de minister in strijd had gehandeld met de procedurele waarborgen voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, aangezien de voogd van de eiser niet aanwezig was bij het aanmeldgehoor. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de geconstateerde gebreken. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38598 (beroep)
NL24.38599 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. D.G. Metselaar),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Inleiding

1. Bij besluit van 3 oktober 2024 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt eiser niet uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3. Eiser heeft de Sierra Leoonse nationaliteit en voert aan dat hij is geboren op [geboortedatum 1] 2007. Ter onderbouwing van zijn leeftijd heeft eiser een kopie van zijn geboorte akte overgelegd.
3.1.
Eiser heeft zijn asielaanvraag op 20 april 2024 in Nederland ingediend. Bij deze asielaanvraag heeft de AVIM [1] een leeftijdsschouw afgenomen, waarbij unaniem is geconcludeerd dat twijfel bestaat over de leeftijd van eiser.
3.2.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 25 augustus 2023 via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. Op 10 november 2023 heeft eiser een asielaanvraag in Duitsland ingediend. Op 24 november 2023 heeft eiser ook een asielaanvraag in Zwitserland ingediend. Eiser heeft hierbij verklaard dat zijn verzoek om internationale bescherming in Zwitserland is afgewezen.
3.3.
Uit onderzoek [2] in Italië is gebleken dat eiser daar geregistreerd staat met de geboortedatum [geboortedatum 1] 2004. In Duitsland staat eiser geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum 1] 2005.
3.4.
Uit het onderzoek in Zwitserland is naar voren gekomen dat eiser staat geregistreerd met de naam [eiser] en de geboortedatum [geboortedatum 2] 2005. Eiser staat in Zwitserland bekend onder meerdere namen ( [eiser] , [eiser] en [naam 2] ) en meerdere geboortedata ( [geboortedatum 1] 2007, [geboortedatum 1] 2005 en [geboortedatum 1] 2007). De geboortedatum [geboortedatum 2] 2005 is door de Zwitserse autoriteiten toegekend na het plaatsvinden van een medisch leeftijdsonderzoek.
3.5.
Verweerder heeft daarom op 5 juni 2024 bij de autoriteiten van Zwitserland en verzoek om terugname gedaan. [3] Op 11 juni 2024 zijn de Zwitserse autoriteiten hiermee akkoord gegaan.
3.6.
Op 23 augustus 2024 heeft een Schouw Aanmeldgehoor AMV plaatsgevonden, uitgevoerd door medewerkers van de IND. Hieruit is de conclusie naar voren gekomen dat twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [4] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [5] In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om overname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft het leeftijdsonderzoek in Zwitserland zorgvuldig plaatsgevonden?
5. Eiser voert aan dat uit het meest recente AIDA rapport [6] volgt dat leeftijdsonderzoek in Zwitserland wordt gedaan op basis van forensisch medisch onderzoek. Volgens het kinderrechtencomité schendt het baseren van leeftijd uitsluitend op medische methodes het recht op identiteit en het belang van het kind. De gebruikte medische methodes zijn onvoldoende nauwkeurig voor de leeftijdsbepaling omdat eiser volgens zijn eigen opgegeven leeftijd ten tijde van de afname van het leeftijdsonderzoek 17 jaar oud was. Bij tieners is na de pubertijd botonderzoek onvoldoende nauwkeurig voor leeftijdsbepaling, dat geldt ook voor gebitsonderzoek aldus eiser.
5.1.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat het rapport van het medisch onderzoek in Zwitserland een deskundigenbericht betreft en verweerder hier dus van mag uitgaan. Eiser heeft niet met nadere stukken zoals een deskundigenrapport onderbouwd dat het leeftijdsonderzoek in Zwitserland op basis van forensisch medisch onderzoek niet zorgvuldig is. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het medisch onderzoek in Zwitserland onzorgvuldig heeft plaatsgevonden en het daarom in zijn geheel niet kan worden meegenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder van de leeftijdsregistratie in Zwitserland kunnen uitgaan?
6. Eiser voert aan dat zijn leeftijdsregistratie in Nederland ten onrechte is gebaseerd op het medisch onderzoek dat is gedaan door de Zwitserse autoriteiten. [7] Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling [8] van 9 oktober 2024 [9] , waaruit volgt dat verweerder niet langer op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van de leeftijdsregistratie van asielzoekers in een andere lidstaat.
Ook is in Zwitserland geconcludeerd dat eiser een minimale leeftijd van 16.4 jaar had tijdens het onderzoek. Dat betekent volgens eiser dat hij minderjarig is. Het is onduidelijk op basis waarvan Zwitserland uiteindelijk heeft geconcludeerd dat eiser meerderjarig is. Er is niet gesteld of gebleken dat nader onderzoek is gedaan naar het medisch leeftijdsonderzoek in Zwitserland zoals is vereist volgens de uitspraak van de Afdeling. Dit had voor de hand gelegen nu er vragen zijn over de meerderjarigverklaring van eiser in Zwitserland. Eiser voert aan dat ten onrechte geen toelichting is gegeven door verweerder waarom aan dit medisch rapport een doorslaggevende betekenis wordt toegekend, aldus eiser.
6.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat de Afdeling in haar uitspraak van 9 oktober 2024 – anders dan voorheen – heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het Unierecht van fundamenteel belang is, maar dat het niet van toepassing is als verweerder bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling de leeftijdsregistratie in een andere EU-lidstaat betrekt. Verweerder mag dus niet zonder meer uitgaan van de juistheid van de geregistreerde leeftijd van eiser in Zwitserland. Dit betekent niet, zo staat in die uitspraak, dat geen gewicht toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De leeftijd van een vreemdeling zal namelijk moeten worden beoordeeld met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal verweerder steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal hij alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Verweerder moet uitgaan van het vermoeden dat de vreemdeling minderjarig is, als de vreemdeling dat stelt. Het is dan aan verweerder om dat vermoeden te ontzenuwen. [10]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat kon worden uitgegaan van de conclusies van het leeftijdsonderzoek in Zwitserland. De conclusies uit het medisch onderzoek geven geen eenduidig beeld dat eiser evident meerderjarig is. Ook is onduidelijk hoe Zwitserland tot de conclusie is gekomen dat eiser meerderjarig is, gelet op het feit dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat eiser een gemiddelde leeftijd had van tussen de 18 en 21 jaar, met een ondergrens van 16,4 jaar. Verweerder heeft hier geen navraag naar gedaan en hiermee geen zorgvuldig onderzoek verricht. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringgebrek. Reeds hierom slaagt deze beroepsgrond.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt te meer omdat eiser zelf ten aanzien van zijn registraties in Duitsland en Italië met andere leeftijden een mogelijk aannemelijke verklaring heeft gegeven waarom deze verschillen van zijn registratie in Zwitserland. In Italië heeft de registratie slechts plaatsgevonden op basis van eisers eigen verklaringen. Hij heeft zich hier als meerderjarig laten registreren zodat hij kon doorreizen en hij niet onder erbarmelijke omstandigheden in het overvolle kamp in Lampedusa hoefde te blijven. In Duitsland heeft eiser wel de juiste geboortedatum gegeven en de kopie van zijn geboorte akte overgelegd, maar daar is om onduidelijke redenen dezelfde leeftijd als in Italië overgenomen.
Ook zijn er bij de schouw van de AVIM en de IND de conclusies getrokken dat twijfel bestaat over de leeftijd van eiser. De conclusie van alle onderzoeken naar de leeftijd van eiser blijft dus dat er twijfel bestaat. Verweerder heeft daarom geen doorslaggevende betekenis aan het medisch onderzoek van Zwitserland kunnen toekennen zonder nader te onderzoeken hoe de autoriteiten van Zwitserland tot de conclusie zijn gekomen dat eiser meerderjarig is.
Heeft verweerder de conclusie van de IND na de leeftijdsschouw in het onderzoek kunnen betrekken?
7. Eiser voert aan dat in beide rapporten van de schouw er ten onrechte geen conclusies zijn verbonden aan de lichamelijke (uiterlijke) kenmerken en het gedrag van eiser. Ook zijn de rapporten tegenstrijdig wat betreft de conclusies over de uiterlijke kenmerken en zijn zij derhalve niet betrouwbaar om daaruit conclusies te trekken. De gemachtigde van eiser heeft verder ter zitting aangevoerd dat de schouw door de IND onbetrouwbaar is en niet mag worden meegewogen. De IND had hier namelijk voorkennis doordat zij al bekend waren met de resultaten van het leeftijdsonderzoek in Zwitserland. De medewerkers van de IND hebben de kennisgeving van de wijziging van de leeftijd al kunnen inzien voordat zij de schouw hebben uitgevoerd, en hierdoor waren zij niet onbevooroordeeld. Ten slotte voert eiser aan dat uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 25 juni 2024 [11] volgt dat het schouwbeleid in Nederland onredelijk en juridisch niet juist is.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de medewerkers van de IND voorafgaand aan de schouw zijn beïnvloed door gegevens van de AVIM of uitkomsten van het leeftijdsonderzoek in Zwitserland. Uit het rapport Schouw Aanmeldgehoor AMV is niet gebleken dat de medewerkers van de IND voorafgaand aan het verrichten van de schouw inzage hadden in het medisch onderzoek van Zwitserland of de conclusies van de leeftijdsschouw van de AVIM. Ook is op geen enkele wijze gebleken dat verweerder niet heeft gehandeld conform zijn eigen werkinstructie WI 2023/6 en C1/2.2. Vc. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat er bij de schouw zorgvuldig is gehandeld en dat de conclusies hiermee betrouwbaar zijn. Van tegenstrijdige conclusies is ook niet gebleken. In dit concrete geval ziet de rechtbank ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het schouwbeleid op zichzelf onredelijk en juridisch onjuist is. Deze grond slaagt niet.
Heeft verweerder zich aan de procedurele waarborgen die horen bij minderjarige vreemdelingen gehouden?
8. Eiser voert aan dat uit de eerder genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 25 juni 2024 [12] en het arrest van het EHRM [13] van 21 juli 2022 [14] volgt dat zolang niet in rechte vaststaat dat eiser meerderjarig is, dit vanwege zijn gestelde minderjarigheid meebrengt dat van deze minderjarigheid moet worden uitgegaan en er aan alle procedurele waarborgen moet worden voldaan. Deze procedurele waarborgen zijn in de procedure niet in acht genomen. Het horen had moeten plaatsvinden in een kindvriendelijke setting en de persoon die hoort dient een specifieke training hiervoor te hebben gevolgd. Dit is niet gebeurd waardoor het onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Ook de voogd van Nidos was ten onrechte niet bij het aanmeldgehoor aanwezig.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in strijd met de procedurele waarborgen die horen bij niet-begeleide minderjarige vreemdelingen heeft gehandeld.
8.2.
Op grond van artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn, laten de lidstaten zich bij de uitvoering van de Procedurerichtlijn leiden door het belang van het kind als eerste overweging. Artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn, is niet expliciet in Nederlandse wet- of regelgeving geïmplementeerd, maar is een richtlijnspecifieke evenknie van artikel 24 van het Handvest [15] en artikel 3 van het IVRK [16] . Uit overweging 33 van de Preambule van de Procedurerichtlijn volgt ook dat het belang van het kind bij de toepassing van deze richtlijn een eerste overweging van de lidstaten moet te zijn, overeenkomstig het Handvest en het IVRK. Uit artikel 24, tweede lid, van het Handvest, volgt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Hetzelfde volgt uit artikel 3, eerste lid, van het IVRK. Artikel 24 van het Handvest is gebaseerd op artikel 3 van het IVRK en moet overeenkomstig worden geïnterpreteerd. [17]
Uit artikel 22, eerste lid, van het IVRK volgt voorts dat Staten die partij zijn bij dat verdrag passende maatregelen nemen om te waarborgen dat een kind, dat de vluchtelingenstatus wil verkrijgen of dat in overeenstemming met het toepasselijke internationale of nationale recht en de toepasselijke procedures als vluchteling wordt beschouwd, ongeacht of het al dan niet door zijn of haar ouders of door iemand anders wordt begeleid, passende bescherming en humanitaire bijstand krijgt bij het genot van de van toepassing zijnde rechten beschreven in dit Verdrag en in andere internationale akten inzake de rechten van de mens of humanitaire akten waarbij de bedoelde Staten partij zijn. Artikel 22, eerste lid, van het IVRK, is verder uitgewerkt in General Comment 6. [18] Hierin staat onder meer dat de gesprekken met een “asielzoekend kind” dienen te worden gevoerd door vertegenwoordigers van de beslissingsinstantie voor de vluchtelingenstatus, die rekening houden met de bijzondere situatie van niet-begeleide kinderen om de beoordeling van de vluchtelingenstatus uit te voeren en inzicht te krijgen in de geschiedenis, de cultuur en de achtergrond van het kind. Het beoordelingsproces dient een onderzoek per geval te omvatten van de unieke combinatie van factoren behorend bij ieder kind, met inbegrip van de persoonlijke, gezins- en culturele achtergrond van het kind. De voogd en de wettelijke vertegenwoordiger dienen aanwezig te zijn bij alle gesprekken.
8.2
Gelet op het voorgaande volgt dat de voogd en wettelijk vertegenwoordiger van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling aanwezig moeten zijn bij alle gesprekken die hij of zij met de beslissingsautoriteit voert. Dat betekent dat een begeleider van Nidos aanwezig had moeten zijn bij eisers aanmeldgehoor en de tijdens dat gehoor gehouden leeftijdsschouw. Niet in geschil is dat bij eisers aanmeldgehoor en leeftijdsschouw geen begeleider van Nidos aanwezig is geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat de wijze waarop het aanmeldgehoor en de leeftijdsschouw hebben plaatsgevonden in strijd is met artikel 25, zesde lid, van de Procedurerichtlijn, artikel 24, tweede lid, van het Handvest, en artikel 3, eerste en derde lid, en artikel 22, eerste lid, van het IVRK. De voorbereiding van het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig geweest. Het bestreden besluit is dus genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond van eiser slaagt.
Kan ten aanzien van Zwitserland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
9. Eiser voert aan dat ten aanzien van Zwitserland ten onrechte wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zwitserland houdt zich niet aan internationale verplichtingen. Er is sprake van racisme en discriminatie en de Zwitserse autoriteiten treden hier niet handhavend tegen op. [19] Eiser voert aan dat ten onrechte niet in Zwitserland is onderzocht of hij opvang heeft in Sierra Leone en hij had geen contact met een advocaat tijdens zijn asielprocedure. Zijn procedure voldoet niet aan de bepalingen uit de Procedurerichtlijn.
9.1.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat ten aanzien van Zwitserland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 september 2024 [20] waar de eiser zich op dezelfde bronnen heeft beroepen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten opzichte van Zwitserland. Eiser is daarin niet geslaagd. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in Zwitserland slachtoffer zal zijn van discriminatie, racisme of vreemdelingenhaat. De enkele verwijzing naar een rapport van de Working Group of Experts on People of African Descent is hiervoor onvoldoende. Daaraan voegt de minister terecht toe dat uit dit rapport [21] ook blijkt dat er stappen zijn ondernomen om de mensenrechten van mensen uit Afrika te garanderen. Ten slotte is van belang dat eiser, als hij problemen ondervindt, een klacht kan indienen bij de daartoe bevoegde autoriteiten. Niet is gebleken dat de Zwitserse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op de in rechtsoverwegingen 6.2., 6.3. en 8.2. geconstateerde gebreken met betrekking tot het overnemen van de leeftijdsregistratie uit Zwitserland en de procedurele waarborgen voor minderjarigen is het beroep gegrond.
Dit betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van acht weken.
10.1.
Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 oktober 2024;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Politie, Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Volgens artikel 34 Dublinverordening.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, Dublinverordening.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.AIDA rapport Zwitserland 2023 Update, juli 2024.
7.Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 14 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9223.
8.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4682, rechtsoverweging 3.2.
13.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
14.Darboe en Camara t. Italië, ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUDO00579717.
15.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
16.Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind
17.Toelichting bij het Handvest, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 14 december 2007, C305/25. Ingevolge artikel 6, eerste lid, derde alinea, en artikel 52, zevende lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, moet de Toelichting bij het Handvest voor de uitlegging van het Handvest in acht worden genomen.
18.General Comment 6 van het Comité voor de Rechten van het Kind, CRC/GC/2005/6
19.Eiser verwijst hierbij naar het International Report van Amnesty International, het Report of the UN Working Group of Experts on People of African Descent on its mission to Switserland van 4 oktober 2022 en een ander rapport van Amnesty International, Switserland: Violence and racism in asylum centres run by private security companies van mei 2021.
21.Pagina 68.