ECLI:NL:RBDHA:2024:2145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 18 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser voert aan dat Bulgarije niet voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege problemen met opvang, detentie en rechtsbijstand. Hij verwijst naar zijn eigen ervaringen en naar eerdere uitspraken van de rechtbank.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat lidstaten het unierecht en de grondrechten respecteren. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het EVRM of het Handvest van de grondrechten van de EU. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in het Bulgaarse asielsysteem die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.2036
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. K. Benchaïb),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. K. Kanters).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, met name vanwege de problemen met de opvangvoorzieningen, detentie en rechtsbijstand. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 december 20232 en zittingsplaats Zwolle van 3 oktober 20233. Eiser wijst ook op zijn eigen ervaringen, onder meer dat hij na aankomst is gedetineerd en mishandeld, dat hem is aangezegd dat hij het land moet verlaten en dat hij geen normale opvang of andere voorzieningen heeft gekregen. Verder vreest eiser voor indirect refoulement, omdat er in Bulgarije nog altijd pushbacks plaatsvinden.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. De Afdeling heeft in de uitspraken van 16 augustus 20234 overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks en zij toegang hebben tot opvang. Verder is de Afdeling in de uitspraak van 16 oktober 20235 ingegaan op de rechtsbijstand, toegang tot zorg en detentie, en heeft overwogen dat ook op deze punten kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Wat betreft de opvangomstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Bulgaarse autoriteiten op dit punt onverschillig zijn en de problemen met de opvang zodanig ernstig zijn dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid wordt bereikt. De verklaringen van eiser over wat hij in Bulgarije heeft ervaren, en de verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem en Zwolle is daarvoor onvoldoende. Verder ligt het op de weg van eiser om te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten, als hij vindt dat de omstandigheden in de opvangcentra ondermaats zijn. Niet is gebleken dat eiser dit heeft geprobeerd, of dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is. Ten aanzien van de (omstandigheden in) detentie overweegt de rechtbank dat ook op dit punt van eiser verwacht mag worden dat hij een klacht indient bij de Bulgaarse autoriteiten en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk was/zal zijn. Ook is niet gebleken dat eiser bij terugkeer als Dublinclaimant in een vergelijkbare situatie zal terechtkomen. De Bulgaarse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat zij eisers asielaanvraag in

2.ECLI:NL:RBDHA:2023:20675.

3 NL23.20061 (niet gepubliceerd).
behandeling zullen nemen. Daarmee garanderen de Bulgaarse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een (opvolgende) asielaanvraag. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Voor zover eiser hij vreest voor indirect refoulement, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Bulgarije sprake is van structurele tekortkomingen in het asielsysteem. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 20236 volgt dat de rechtbank dan niet mag onderzoeken of er in Kroatië een risico op schending van het verbod op refoulement bestaat.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.

6.ECLI:EU:C:2023:934.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 februari 2024
Documentcode: [Documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.