ECLI:NL:RBDHA:2024:21673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
NL24.44021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 31 januari 2024 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat was vastgesteld op basis van de Dublinverordening. De minister had op 5 november 2024 besloten om de overdrachtstermijn voor de overdracht van de eiser aan Frankrijk te verlengen tot achttien maanden, omdat de eiser op die datum ondergedoken zou zijn. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 5 november 2024 inderdaad ondergedoken was, wat werd ondersteund door bewijsstukken van de verweerder, waaronder een registratie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en een interne notitie. De eiser betwistte dat hij ondergedoken was en voerde aan dat de uiterste overdrachtsdatum al was verstreken, maar de rechtbank oordeelde dat de overdrachtstermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had besloten om de overdrachtstermijn te verlengen, en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44021

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

Met het besluit van 5 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Frankrijk tot achttien maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 31 januari 2024 in Nederland een asielaanvraag gedaan. Verweerder heeft deze asielaanvraag op grond van de Dublinverordening [1] niet in behandeling genomen, omdat is vastgesteld dat Frankrijk de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling daarvan. Het beroep van eiser daartegen is niet-ontvankelijk verklaard. [2]
2. Vervolgens was verweerder voornemens om eiser op 5 november 2024 over te dragen aan Frankrijk. De overdracht is echter niet uitgevoerd, omdat eiser volgens verweerder op die datum was ondergedoken. Verweerder heeft daarom besloten om op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn te verlengen tot achttien maanden.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt het volgende. Hij betwist dat hij op 5 november 2024 was ondergedoken. Hij verbleef tot en met 4 november 2024 in een opvanglocatie in Haarlem en sinds 5 november in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel. Verder was de uiterste overdrachtsdatum op 5 november 2024 al verstreken. Nederland heeft namelijk op 4 maart 2024 een overnameverzoek aan Frankrijk verzonden. Doordat Frankrijk niet tijdig heeft gereageerd op het overnameverzoek, zijn zij op 4 mei 2024 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Eisers overdracht diende dus uiterlijk 3 november 2024 plaats te vinden. Verweerder kon eiser dan ook niet meer op 5 november 2024 aan Frankrijk overdragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eisers stelling dat hij niet was ondergedoken op 5 november 2024 wordt niet gevolgd. Bij zijn verweerschrift heeft verweerder een schermafdruk van zijn registratiesysteem ‘Indigo’ overgelegd. Hieruit volgt dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op 5 november 2024 heeft geregistreerd dat eiser met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Ook heeft verweerder een mailwisseling overgelegd, waaruit volgt dat de Dienst Terugkeer en Vertrek eiser niet heeft aangetroffen op 5 november 2024 op zijn opvanglocatie. Verder heeft verweerder een interne notitie ‘Bezoek (info)loket’ aan het dossier toegevoegd. Hierin staat dat eiser zich op 6 november 2024 in Ter Apel heeft gemeld voor een nieuwe asielaanvraag en dat eiser heeft verklaard dat hij bewust de procedure heeft gefrustreerd en MOB is gegaan. Met deze stukken heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser op 5 november 2024 was ondergedoken. Ter zitting heeft eiser gesteld dat de interne notitie van verweerder geen op ambtseed opgemaakt proces-verbaal betreft. Deze enkele stelling geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. Eiser heeft namelijk niet gemotiveerd waar hij wel verbleef ten tijde van de voor hem bekende overdrachtsdatum.
5. Eisers beroepsgrond over de uiterste overdrachtsdatum slaagt ook niet. Op 4 maart 2024 heeft Nederland aan Frankrijk verzocht om eiser over te nemen. Uit artikel 22, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat de lidstaat twee maanden de gelegenheid heeft om hierop te reageren. Nu Frankrijk niet uiterlijk op 4 mei 2024 heeft gereageerd, is het overnameverzoek impliciet aanvaard op 5 mei 2024 op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening. [3] Nederland had dan ook tot en met 5 november 2024 de tijd om eiser over te dragen. [4] Dit betekent dat de uiterste overdrachtsdatum op 5 november 2024 nog niet was verstreken.
6. Nu eiser op 5 november 2024 was ondergedoken en de uiterste overdrachtsdatum op die datum niet was verstreken, heeft verweerder kunnen besluiten om de overdrachtstermijn te verlengen tot achttien maanden.
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 25 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17473.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4199.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1292.