ECLI:NL:RBDHA:2024:21673
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verlenging van de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot asielaanvraag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 31 januari 2024 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat was vastgesteld op basis van de Dublinverordening. De minister had op 5 november 2024 besloten om de overdrachtstermijn voor de overdracht van de eiser aan Frankrijk te verlengen tot achttien maanden, omdat de eiser op die datum ondergedoken zou zijn. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 5 november 2024 inderdaad ondergedoken was, wat werd ondersteund door bewijsstukken van de verweerder, waaronder een registratie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en een interne notitie. De eiser betwistte dat hij ondergedoken was en voerde aan dat de uiterste overdrachtsdatum al was verstreken, maar de rechtbank oordeelde dat de overdrachtstermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had besloten om de overdrachtstermijn te verlengen, en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De eiser kreeg geen proceskostenvergoeding.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.