ECLI:NL:RBDHA:2024:21749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/2781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing studiefinanciering aan eiseres met Duitse nationaliteit wegens gebrek aan migrerend werknemerschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor studiefinanciering beoordeeld. Eiseres, een Duitse studente culturele antropologie aan de Universiteit Leiden, had studiefinanciering aangevraagd voor de periode van oktober 2023 tot en met februari 2024. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt, aangezien niet was aangetoond dat zij tijdens haar stage bij Drift B.V. reële en daadwerkelijke arbeid had verricht. Eiseres was niet ter zitting verschenen om haar werkzaamheden toe te lichten, wat haar zaak verzwakte. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ten onrechte de nadruk had gelegd op het feit dat de stageovereenkomst niet als arbeidsovereenkomst kon worden aangemerkt, maar dat dit niet van doorslaggevende betekenis was voor de beoordeling van het migrerend werknemerschap. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat zij in het kader van haar stage reële en daadwerkelijke arbeid had verricht, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres heeft geen recht op studiefinanciering voor de genoemde periode, maar de rechtbank bepaalde wel dat de minister het griffierecht en de proceskosten van eiseres moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2781

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Santing en mr. E.H.A. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag studiefinanciering over de periode oktober 2023 tot en met februari 2024.
1.1.
Bij besluit van 12 december 2023 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 februari 2024 is verweerder bij die afwijzing gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van verweerder deelgenomen. De gemachtigde van eiseres heeft per e-mail van 29 oktober 2024 laten weten dat hij en eiseres niet zullen verschijnen.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres heeft de Duitse nationaliteit en is daarmee burger van de Europese Unie. Zij studeert culturele antropologie en ontwikkelingssociologie aan de Universiteit [plaats]. Op 25 september 2023 heeft zij op de grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) studiefinanciering aangevraagd. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft zij een stageovereenkomst en een werkgeversverklaring aangeleverd.
3. Verweerder heeft de aanvraag studiefinanciering van eiseres afgewezen omdat zij niet als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiseres tijdens haar stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Om die reden heeft zij geen recht op studiefinanciering.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres vindt dat verweerder het besluit onzorgvuldig heeft genomen door een onjuiste maatstaf voor migrerend werknemerschap te hanteren. Dit zou moeten leiden tot vernietiging van het besluit. Verder stelt eiseres dat verweerder ten onrechte doorslaggevend belang toekent aan het mogelijke leerdoel van de stage. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er wel degelijk sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid tijdens de stage bij Drift B.V. Eiseres heeft om die reden als migrerend werknemer recht op studiefinanciering over de periode van oktober 2023 tot en met februari 2024.
Wat zijn de regels?
5. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Hieruit volgt dat een student die op de peildatum kan worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het VWEU [1] op grond van de Wsf 2000 in aanmerking kan komen voor (volledige) studiefinanciering.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres op basis van haar stage bij Drift B.V. niet kan worden aangemerkt als migrerend werknemer en om die reden geen recht heeft op de aangevraagde studiefinanciering. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
Voor de algemene overwegingen voor de beoordeling van migrerend werknemerschap en voor de uitgangspunten bij de beoordeling van activiteiten verricht in het kader van een stage, verwijst de rechtbank naar de uitspraken van Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 februari 2024. [2] Aan deze uitspraken kunnen de volgende uitgangspunten worden ontleend:
Werknemerschap in de zin van artikel 45 van het VWEU
6.2.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof heeft het begrip ‘werknemer’ een communautaire, dat wil zeggen een Europeesrechtelijke, reikwijdte en mag het niet beperkt worden uitgelegd. Werknemer in de zin van het VWEU is eenieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Bij het onderzoek of is voldaan aan deze voorwaarde moet de nationale rechter zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel beoordelen. Hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. Uit de rechtspraak van het Hof over het begrip ‘werknemer’ volgt verder dat het inkomen van de betrokkene niet boven het bestaansminimum hoeft te liggen en aangevuld mag worden met andere middelen van bestaan, ook indien hij daartoe een beroep doet op een financiële ondersteuning ten laste van de algemene middelen, zoals bijstand of studiefinanciering, van de lidstaat waar hij verblijft.
6.3.
Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt verder dat het begrip werknemer in het Unierecht zich ook uitstrekt tot personen die een voorbereidende stage of een leertijd voor een beroep doorlopen, die als een praktische voorbereiding op de eigenlijke uitoefening van het betrokken beroep kan worden aangemerkt, wanneer deze periode wordt vervuld onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden. Volgens het Hof doet aan die conclusie niet af dat de productiviteit van de stagiair gering is en de stagiair geen volledige taak verricht en ten gevolge daarvan maar een klein aantal uren per week werkt en dat hij daardoor slechts een geringe beloning ontvangt. Omdat een stage vooral bedoeld is voor het ontwikkelen van de beroepsbekwaamheid moeten er voldoende uren gewerkt worden om met het werk vertrouwd te raken willen de werkzaamheden als reële en daadwerkelijke arbeid gezien kunnen worden. Verder is niet relevant hoe het nationale recht deze arbeidsverhouding regelt noch de herkomst van de middelen waarmee de betrokkene wordt betaald.
Uitgangspunten bij de beoordeling van een stage
6.4.
Dat bij een stage een leerdoel voorop staat, en dat in verband daarmee een begeleider wordt aangewezen, is inherent aan het volgen van een stage. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat werkzaamheden in het kader van een stage (of leertijd) op zichzelf bezien niet in de weg staan aan het aannemen van migrerend werknemerschap. Ook een stagiair kan als migrerend werknemer worden beschouwd indien hij in het kader van zijn stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn, onder gezag van het bedrijf waar hij stage heeft gelopen en waarvoor hij een vergoeding als tegenprestatie heeft ontvangen. In verband met het karakter van een stage geldt hierbij dat de stagiair in ieder geval voldoende uren moet hebben gewerkt om vertrouwd te raken met het werk, voordat gesproken kan worden van reële en daadwerkelijke arbeid.
6.5.
Indien het gaat om (de afwijzing van) een aanvraag voor studiefinanciering, rust – gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – de bewijslast op de aanvrager. Het is dan ook aan de student om met voldoende gegevens te komen waaruit de conclusie kan worden getrokken dat hij in de stageperiode als migrerend werknemer kan worden aangemerkt.
6.6.
Het bestaan van de hoofdkenmerken van een arbeidsverhouding zal moeten blijken uit voldoende objectieve gegevens. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden als bedoeld in 4.3. Een stageovereenkomst kan voldoende gegevens bevatten om een betrokkene als migrerend werknemer aan te merken. Gelet op de aard en de verschillende mogelijke doelstellingen van een stage zal de stageovereenkomst – om te kunnen volstaan als bewijs – wel concrete aanwijzingen moeten bevatten dat tijdens de stage reële en daadwerkelijke arbeid zal worden verricht. Met elementen in een stageovereenkomst die wijzen op het bestaan van een gezagsverhouding is nog niet gegeven dat deze gezagsverhouding (ook) is ingericht met het oog op het verrichten van werkzaamheden met een economische meerwaarde voor het bedrijf. Verder kan de in de stageovereenkomst opgenomen vergoeding een relevante factor zijn voor beantwoording van de vraag of de stagiair voor het bedrijf al dan niet reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Hierbij geldt dat een (nagenoeg) voltijdse urenomvang tegen een vergoeding ver onder het minimumloon werknemerschap niet uitsluit. Wel zal in zo’n situatie aan het bewijs als hiervoor bedoeld hoge eisen mogen worden gesteld.
6.7.
Indien uit de stageovereenkomst niet blijkt of, en welke, werkzaamheden de stagiair binnen het bedrijf gaat verrichten zal nader objectief bewijs moeten worden overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de activiteiten van de stagiair niet alleen gericht zijn op het vergaren van kennis en vaardigheden maar ook sprake is van het verrichten van productieve arbeid. Dat kan bijvoorbeeld zijn een vacaturetekst, een brief van de stagebegeleider of van collega’s binnen het bedrijf. Voor zover het bedrijf waar stage wordt gelopen verhindert dat een dergelijke verklaring wordt afgegeven, is dit een omstandigheid die in het kader van het kunnen effectueren van een aanspraak op studiefinanciering voor rekening van de aanvrager komt. Het is dan aan de aanvrager om op andere objectieve wijze inzicht te geven in de aard van de verrichte werkzaamheden.
6.8.
Het feit dat de stagevergoeding door het bedrijf in de polisadministratie wordt geregistreerd als sociaal verzekeringsloon en de stagiair (alleen) verzekerd is voor de Ziektewet (ZW) – zoals kan worden afgeleid uit een verzekeringsbericht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) – leidt niet tot de conclusie dat reeds daarom sprake is van een beloning voor prestaties die een reële economische waarde vertegenwoordigen voor het bedrijf. Ook in dat geval zal uit objectieve gegevens over de feitelijke inhoud van de stage moeten kunnen worden afgeleid dat daarvan inderdaad sprake is. [3]
Stage bij Drift B.V.
7. Eiseres heeft als schriftelijk bewijs een stageovereenkomst met Drift B.V. en Universiteit Leiden, een werkgeversverklaring, de oorspronkelijke vacaturetekst en een verklaring van haar stagebegeleider overgelegd. [4]
7.1.
In de stageovereenkomst staat beschreven dat sprake is van een stage voor de periode van 18 september 2023 tot 1 maart 2024 bij Drift B.V. tegen een vergoeding van € 450,- per maand. De stage is bedoeld om praktijkervaring op te doen ten behoeve van de studie. De stageovereenkomst bevat geen informatie over de inhoud van de stage. De verklaring van de stagebegeleider bevat deze informatie evenmin. Hij verklaart weliswaar dat eiseres ‘
actively worked on specific tasks under my supervision’, maar beschrijft niet waar die taken concreet uit bestonden, wat de werkzaamheden van eiseres waren, hoe veel tijd zij daaraan besteedde, in hoeverre haar werkzaamheden voor een stageopdracht waren of reguliere werkzaamheden voor Drift B.V. Het stageplan dat in de overeenkomst wordt genoemd en waarin het doel van de stage en de activiteiten zouden zijn beschreven, is niet overgelegd. Hoewel de vacaturetekst en werkgeversverklaring een globale beschrijving van de (voorgenomen) activiteiten geven, kan de rechtbank hieruit niet afleiden dat er naast het vergaren van kennis en vaardigheden ook sprake was van het verrichten van productieve arbeid. Dit klemt temeer nu ook de verhouding tussen de hoogte van de stagevergoeding en de activiteiten van eiseres voor 34 uren per week er niet direct op wijst dat eiseres een beloning heeft ontvangen voor het verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid. In deze situatie mogen volgens de CRvB aan het bewijs hoge eisen worden gesteld.
7.2.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat ook uit de algemene voorwaarden bij de stageovereenkomst kan worden afgeleid dat sprake was van reële en daadwerkelijke arbeid. Zij verwijst hiervoor onder meer naar de bepalingen die zien op het opdoen van werkervaring, de afdracht van belastingen en sociale premies over het salaris, vastgestelde werktijden, interne regels, ziekteverzuim en intellectuele eigendomsrechten. De rechtbank is echter van oordeel dat deze bepalingen geen duidelijkheid verschaffen over de feitelijke invulling van de stage. Daar komt bij dat de overeenkomst ook een aantal bepalingen bevat die juist het leerdoel van de stage onderstrepen en niet de economische meerwaarde voor het bedrijf.
7.3.
Nu eiseres niet ter zitting is verschenen om haar concrete werkzaamheden bij Drift B.V. mondeling toe te lichten over, is de rechtbank van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in het kader van haar stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht niet als migrerend werknemer aangemerkt en de aanvraag om studiefinanciering over de periode oktober 2023 tot en met februari 2024 terecht afgewezen.
Motiveringsgebrek
8. Het voorgaande laat onverlet dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte de nadruk heeft gelegd op de conclusie dat de stageovereenkomst niet kan worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst. Dit is niet van doorslaggevend belang bij de beoordeling of sprake is van migrerend werknemerschap. De rechtbank beschouwt dit als een motiveringsgebrek. Eerst in het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder de afwijzing deugdelijk gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het motiveringsgebrek evenwel met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, nu aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad. Ook als dit gebrek zich niet zouden hebben voorgedaan, zou een besluit met een gelijke uitkomst zijn genomen en zou eiseres daartegen beroep hebben ingesteld.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op studiefinanciering over de periode van oktober 2023 tot en met februari 2024.
10. Gelet op de toepassing van artikel 6:22 van de Awb is er aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- en de proceskosten vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.D. Timmermans, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 45 van het VWEU
1. Het verkeer van werknemers binnen de Unie is vrij.
2. Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
Artikel 24 van de Richtlijn 2004/38/EG
1. Onverminderd specifieke, in het Verdrag en het afgeleide recht uitdrukkelijk opgenomen bepalingen, geniet iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland. Dit recht geldt ook voor familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die verblijfsrecht of duurzaam verblijfsrecht genieten.
2. In afwijking van lid 1 is het gastland niet verplicht een recht op sociale bijstand toe te kennen, gedurende de eerste drie maanden van verblijf of, in voorkomend geval de in artikel 14, lid 4, onder b), bedoelde langere periode, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden.
Artikel 1.2 van de Wsf 2000
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet is bepalend de toestand op de eerste dag van de maand, tenzij anders is bepaald.
Artikel 2.2 van de Wsf 2000
1. Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen die:
a. (…)
b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
c. (…)
2. Onverminderd het eerste lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur groepen van personen worden aangewezen voor wie de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs betreft. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte en de vorm van deze tegemoetkoming.

Voetnoten

1.Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Zie ECLI:NL:CRVB:2024:422 (overwegingen 4.3.1 tot en met 4.5.3 en 4.7), ECLI:NL:CRVB:2024:382 en ECLI:NL:CRVB:2024:408.
3.Zie de uitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1681.
4.De vacaturetekst en de verklaring van de stagebegeleider zijn eerst in beroep overgelegd.