ECLI:NL:RBDHA:2024:23111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
NL24.32023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet in behandeling genomen; Dublinverordening; Kroatië; geschil over minder-/meerderjarigheid - beroep gegrond - de rechtsgevolgen worden in stand gelaten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit hebbende minderjarige, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De Minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 14 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser heeft documenten overgelegd om zijn minderjarigheid te onderbouwen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Minister onzorgvuldig heeft gehandeld door deze documenten niet te onderzoeken voordat het besluit werd genomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter die bevestigen dat de registratie van de leeftijd in een andere lidstaat, zoals Griekenland, kan worden betrokken bij de beoordeling van de minderjarigheid. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië tekortkomingen vertoont die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Minister op basis van de beschikbare informatie en de verklaringen van eiser tot de conclusie heeft kunnen komen dat hij meerderjarig is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32023

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Simicevic),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: C.H.R. Vink).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. [1]
1.2.
Bij bericht van 2 september 2024 heeft de rechtbank verweerder verzocht om documenten te onderzoeken die eiser heeft overgelegd om zijn leeftijd te onderbouwen.
1.3.
Bij uitspraak van 11 september 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser toegewezen [2] en bepaald dat eiser niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat is beslist op het beroep.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben vooraf laten weten dat zij niet bij de zitting aanwezig zouden zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en stelt minderjarig te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens verweerder is Kroatië namelijk verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Verweerder gaat niet uit van eisers gestelde minderjarigheid. In Griekenland heeft eiser namelijk verklaard meerderjarig te zijn. Verder hebben zowel de AVIM [3] als de IND [4] aan de hand van een schouw geconcludeerd dat er twijfel bestaat aan eisers gestelde minderjarigheid. Eiser heeft ook geen authentieke en identificerende documenten overgelegd waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat hij ten onrechte als meerderjarig wordt aangemerkt door verweerder. Verweerder heeft namelijk de (onjuiste) geboortedatum die eiser in Griekenland heeft opgegeven als uitgangspunt genomen. Uit een recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat die registratie wel betrokken mag worden, maar dat goed uitgelegd moet worden hoeveel waarde verweerder daaraan hecht en waarom. Daarvan is in deze zaak geen sprake. [5] Verder voert eiser aan dat verweerder geen of minder waarde zou moeten hechten aan de uitkomst van de leeftijdsschouw. Eiser wijst daarbij op jurisprudentie over de (on)geschiktheid van de leeftijdsschouw. [6] Eiser heeft verder identificerende stukken overgelegd. Deze heeft verweerder niet laten onderzoeken voordat hij het bestreden besluit nam. Het bestreden besluit is daarmee onzorgvuldig tot stand gekomen. [7]
Tot slot betoogt eiser dat ten aanzien van Kroatië niet uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Kroatië maakt zich al jarenlang systematisch schuldig aan het op grote schaal schenden van grondrechten van asielzoekers.
Bij het voorgaande verwijst eiser naar uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie [8] , de hoogste bestuursrechter [9] en de rechtbank [10] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Zij ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Leeftijd
4.1.
Het beroep is gegrond, omdat de rechtbank het met eiser eens is dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Eiser heeft bij zijn zienswijze twee documenten [11] overgelegd om zijn leeftijd te onderbouwen. Verweerder had deze twee documenten op echtheid moeten laten onderzoeken en dit moeten betrekken bij de leeftijdsbepaling. Uit verweerders eigen beleid volgt namelijk dat een vreemdeling ook met indicatieve documenten aannemelijk kan maken dat de geregistreerde leeftijd onjuist is. [12] De rechtbank wijst daarnaast op de uitspraak van 9 oktober 2024 waarin de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat verweerder alle bewijsmiddelen bij de beoordeling moet betrekken. Vanwege dit zorgvuldigheidsgebrek is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.
4.2.
De rechtbank zal nu uitleggen waarom zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit toch in stand laat. De rechtbank wijst daarvoor allereerst op de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 9 oktober 2024 over de leeftijdsbepaling in Dublinzaken. De hoogste bestuursrechter heeft in die uitspraak geoordeeld dat verweerder niet langer op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat van de Europese Unie. Wel mag hij de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat betrekken bij de leeftijdsbepaling en daaraan gewicht toekennen. Verweerder moet dan wel goed uitleggen welk gewicht hij aan die registratie hecht en waarom.
4.3.
Eiser heeft bij zijn asielaanvraag in Nederland verklaard dat hij minderjarig is. Uit de schouw van de AVIM en uit de schouw van de IND bleek dat er twijfel bestond aan de gestelde minderjarigheid. Verweerder heeft daarom verder onderzoek gedaan. Daaruit bleek dat eiser in Griekenland als meerderjarig staat geregistreerd. Eiser heeft tijdens zijn procedure in Nederland toegelicht dat die registratie is gebaseerd op zijn eigen verklaring in Griekenland. Volgens eiser heeft hij de verkeerde geboortedatum genoemd omdat hij wilde doorreizen. Verweerder heeft de registratie in Griekenland mogen betrekken en kunnen stellen dat die afbreuk doet aan eisers gestelde minderjarigheid. Verweerder heeft namelijk van belang mogen vinden dat eiser de autoriteiten twee keer (namelijk ook in Kroatië) zou hebben voorgelogen, terwijl hij zich op die momenten in veilige lidstaten bevond waar hij asiel kon aanvragen. Dat eiser wilde doorreizen heeft verweerder daarom niet als plausibele verklaring hoeven aan te merken. Daar komt nog bij dat verweerder in de beroepsfase onderzoek heeft laten doen naar de twee documenten van eiser. Uit dat onderzoek is gebleken dat de legalisaties vals of “met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” niet echt zijn en dat de documenten “met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” niet bevoegd zijn opgemaakt. Mede gelet hierop heeft verweerder doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan de leeftijdsregistratie in Griekenland. Verweerder heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat hij van de meerderjarigheid van eiser uitgaat.
4.4.
Over het betoog van eiser dat verweerder minder waarde had moeten hechten aan de uitkomsten van de schouw van de AVIM en van de IND overweegt de rechtbank als volgt. Dit betoog van eiser leidt alleen al niet tot een ander oordeel omdat verweerder niet uitsluitend op basis van de uitkomsten van de schouw van de AVIM en de IND is uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser. Zoals uitgelegd onder 4.3 is verweerder op basis van verschillende omstandigheden uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser. Tot slot heeft eiser nog betoogd dat een verslag van de schouw van de AVIM ten onrechte niet in het dossier is gevoegd. De rechtbank merkt hierover op dat dit stuk in de beroepsfase alsnog is toegevoegd aan het dossier en dat eiser hier verder niets meer over heeft aangevoerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont in Kroatië dat hij bij terugkeer naar dat land een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [13] of artikel 4 van het Handvest [14] . De hoogste bestuursrechter heeft, na de door eiser aangehaalde uitspraken, geoordeeld dat voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [15] De uitspraken van deze rechtbank en de eerdere uitspraak van de hoogste bestuursrechter kunnen daarom niet tot een ander oordeel leiden. De hoogste bestuursrechter is in de uitspraak van 9 oktober 2024 ook ingegaan op de pushbacks die plaatsvinden in Kroatië en op het arrest van het Hof dat eiser in beroep aanhaalt. Ook die punten leiden dus niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt tot slot dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich bij problemen met de Kroatische opvang, of anderszins, beklaagt bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Kroatische autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.NL24.32024.
3.De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
4.De Immigratie- en Naturalisatiedienst.
5.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.
6.De uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 2 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12282.
7.Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 25 juli 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:11948).
8.Het arrest X van 29 februari 2024 (C-392/22), ECLI:EU:C:2024:195.
9.De uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043.
10.De uitspraken van rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4267) en 6 augustus 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:12267).
11.Een kopie individueel uittreksel en een kopie familie-uittreksel.
12.Werkinstructie 2023/6 Leeftijdsbepaling.
13.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
14.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
15.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037.