ECLI:NL:RBDHA:2024:23325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL24.41298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring ter fine van overdracht aan Bulgarije en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische eiser ter fine van overdracht aan Bulgarije. De eiser had tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig was, ondanks de opgeheven status van de bewaring. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de Staat bij de overdracht van de eiser aan Bulgarije zwaarder wogen dan de belangen van de eiser. De rechtbank stelde vast dat de bewaring niet onrechtmatig was, ondanks enkele gebreken in de procedure, zoals de schending van de informatieplicht. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een belangenafweging in vreemdelingenzaken, vooral wanneer het gaat om de overdracht van asielzoekers onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41298

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 30 september 2024 de maatregel van bewaring opgeheven om eiser te kunnen overdragen aan Bulgarije..
De gemachtigde van eiser heeft laten weten dat hij niet bij de zitting aanwezig kan zijn en heeft op 4 november 2024 schriftelijk de beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 november 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1972.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
4. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Het voortraject
5. Eiser voert aan dat het binnentreden onrechtmatig is geweest. De machtiging tot binnentreden geeft de bevoegdheid tot binnentreden voor zover eiser geen toestemming geeft. Uit de verslaglegging blijkt dat gebruik is gemaakt van de machtiging, maar niet of eiser daarvoor om toestemming is gevraagd. Dat had in beginsel moeten gebeuren als dat kon. Daarnaast is de verslaglegging summier en tegenstrijdig. Hierdoor is niet duidelijk hoe het binnentreden heeft plaatsgevonden en of dat met of zonder toestemming van eiser is gebeurd. Verder kan geldigheid van de machtiging niet worden gecontroleerd waardoor niet kan worden geverifieerd of de machtiging door een daartoe bevoegd persoon is afgegeven. Ten slotte is aan eiser ten onrechte geen verslag toegezonden of uitgereikt. Het onrechtmatige binnentreden tast ook de daaropvolgende staandehouding en ophouding aan die als gevolg hiervan ook onrechtmatig zijn.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verslaglegging voldoende blijkt dat het binnentreden op juiste wijze en rechtmatig is gebeurd. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de M105 wellicht wat summier is en dat de verwijzing in de M105 naar het proces-verbaal van binnentreden (HV02), wat kort door de bocht is maar ziet hierin geen aanleiding dat dit onjuist is verlopen. De rechtbank stelt vast dat uit de verslaglegging volgt dat er geklopt is op de deur, dat toen de legitimatie en machtiging tot binnentreden zijn getoond waarna het doel van het binnentreden is medegedeeld. Nadat de kamer werd binnengegaan, werd ook nog een andere man aangetroffen. De rechtbank ziet in het voorgaande geen onrechtmatigheid omdat voldoende blijkt wat de volgordelijk is van de gebeurtenissen. Verder volgt uit de HV02 dat het proces-verbaal elektronisch is ondertekend op 25 september 2024 en dat een afschrift van dit proces-verbaal aan eiser is verstrekt/gezonden op diezelfde datum. De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. De rechtbank acht gelet op het voorgaande het binnentreden (en de daaropvolgende staandehouding en ophouding) niet onrechtmatig.
De uitreiking van de maatregel
6. Eiser voert aan dat der uitreiking van de maatregel niet volgens artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is uitgereikt. Verder bevatten het proces-verbaal van gehoor (M110) tegenstrijdigheden met de informatie over de uitreiking die is vermeld in de maatregel van bewaring. Daarnaast is het onmogelijk dat eiser gehoord is en dat aan hem de maatregel van bewaring is uitgelegd in een tijdsbestek van 33 minuten.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de informatieplicht heeft geschonden door de maatregel niet op de juiste wijze uit te reiken. Dit volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2023 [1] en 24 juli 2024 [2] en is door verweerder ook ter zitting erkend. Op grond van de Afdelingsuitspraak leidt dit gebrek op zichzelf evenwel niet tot opheffing van de maatregel, maar dient een belangenafweging plaats te vinden.
6.2.
De rechtbank overweegt dat in dit concrete geval de belangen van verweerder prevaleren. Uit de maatregel van bewaring volgt namelijk dat eiser mondeling op de hoogte is gesteld van de inhoud van de maatregel en de redenen van bewaring. Daarbij is eiser ook gewezen op zijn recht op kosteloze rechtsbijstand en mogelijkheid om zich te wenden tot de rechter. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt verder dat de informatiefolder in de Arabische taal is uitgereikt en dat de inhoud van deze folder, met tussenkomst van de tolk in de Arabisch taal, aan eiser is uitgelegd. Ook blijkt uit het dossier dat het belang van verweerder bij overdracht groot is, gelet op de naderende overdrachtstermijn en het risico op onttrekking. Het belang voor verweerder om eiser te kunnen overdragen is dus groot en het belang van om eiser ter fine van dit doel in bewaring te houden ook. De belangenafweging valt daarom niet in het voordeel van eiser uit.
Opeenstapeling van gebreken
7. Volgens eiser is er een opeenstapeling van gebreken. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2021 volgt dat aan een opeenstapeling van ernstige gebreken een zwaar gewicht toekomt. [3] Eiser is van mening dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen en dat de maatregel van bewaring vanaf aanvang onrechtmatig geacht moet worden.
7.1.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, slaagt deze beroepsgrond niet. Naar het oordeel van de rechtbank is er namelijk, naast het gebrek in de uitreiking, geen sprake van andere gebreken in het voortraject.
De grondslag van de maatregel
8. Eiser voert aan dat de grondslag van de maatregel van bewaring onjuist is. Het overdrachtsbesluit waarop de bewaringsmaatregel gebaseerd is, is genomen namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en die is met ingang van 2 juli 2024 niet meer bevoegd om dat soort besluiten te nemen. Nu er hierdoor geen sprake is van een door de bevoegde autoriteit genomen overdrachtsbesluit, was er geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de Dublinverordening op eiser van toepassing was.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser op grond van de juiste grondslag in bewaring is gesteld. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in het kader van eisers Dublinprocedure geoordeeld dat het overdrachtsbesluit rechtmatig is. [4] Dit is in hoger beroep bevestigd door de Afdeling. [5] Bovendien was er ten tijde van het opleggen van de maatregel een claimakkoord. Gelet op het voorgaande bestond er een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en is eiser terecht in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vw 2000.
De gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd
9. Eiser heeft de zware en lichte gronden betwist. Eiser voert aan dat de toelichting die verweerder heeft gegeven bij zware grond 3a onjuist is omdat hieruit niet volgt dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Het enkele feit dat hij geen paspoort kan overleggen en hij visumplichtig is, betekent niet dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. Ten aanzien van zware grond 3e voert eiser aan dat niet is gebleken van onjuiste of tegenstrijdige persoonsgegevens. De geregistreerde gegevens verschillen namelijk feitelijk niet van elkaar. Hieruit volgt ook geen significant risico op onttrekking. Eiser voert verder te aanzien van zware grond 3k aan dat er weliswaar een overdrachtsbesluit genomen was maar dat dit, zoals eerder vermeld, onbevoegd genomen is. Bovendien is niet gebleken dat eiser hieraan geen medewerking zou verlenen. Dit geldt ook voor zware grond 3m. De overdrachtstermijn verstreek bijna maar er lag nog geen rechtsgeldig bevoegd genomen overdrachtsbesluit en bovendien bestond er ook geen aanleiding om aan te nemen dat eiser geen medewerking zal verlenen. Dat verweerder tot het laatste moment heeft gewacht om eiser over te dragen mag niet in zijn nadeel wegen in die zin dat daarmee een zware grond voor inbewaringstelling gecreëerd zou worden. Ten aanzien van lichte grond 4a voert eiser aan dat hij moet worden aangemerkt als vreemdeling die verblijf heeft op grond van artikel 8, onder m van de Vw 2000 zodat hij op grond van artikel 4.21 van het Vb 2000 niet over een paspoort of visum hoeft te beschikken, zoals de toelichting bij de lichte grond wel doet vermoeden. Ten aanzien van de lichte gronden 4c en 4d merkt eiser op dat hij op een azc verblijft en beschikt over een Visa-card en contant geld. Eiser moet op het azc verblijven en voldoen aan zijn meldplicht. Daarnaast hoeft hij geen vaste woonplaats te hebben omdat hij overgedragen moest worden. Ook hoeft eiser om die reden geen verdere inkomsten te hebben. Eiser voert verder aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom uit de lichte gronden een significant risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Eiser is dan ook van mening dat er onvoldoende gronden zijn die de maatregel van bewaring kunnen dragen waardoor de maatregel van bewaring vanaf de aanvang onrechtmatig is.
9.1.
Ter zitting heeft verweerder zware grond 3e en lichte grond 4a laten vallen.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat zware grond 3a feitelijk juist is nu vaststaat dat eiser zonder de hiervoor vereiste (geldige) documenten Nederland is ingereisd. Dat eiser inmiddels beschikt over zijn eigen paspoort maakt dit niet anders omdat uit het zonder paspoort inreizen reeds wordt voldaan aan deze zware grond. De rechtbank is verder van oordeel dat zware grond 3m feitelijk juist is. De overdrachtstermijn zou op 3 oktober 2024 verstrijken en de op 30 september 2024 geplande overdracht was dan ook noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat deze zware gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en samen met de motivering van verweerder daarbij, voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen omdat uit deze gronden een significant onttrekkingsrisico blijkt.
Lichter middel
10. Eiser voert aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Eiser hoeft niet zelfstandig te vertrekken en moet beschikbaar blijven voor zijn overdracht en hier medewerking aan verlenen. Niet is gebleken dat eiser dit niet (meer) zal doen. Daarnaast heeft eiser in zijn gehoor verklaard dat hij familie in Nederland heeft en heeft hij verklaard over zijn medische omstandigheden. Deze omstandigheden heeft verweerder niet kenbaar in de beoordeling van het lichter middel betrokken en dit is ook niet concreet gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Gelet op dit zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek is de maatregel onrechtmatig.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet had hoeven volstaan met de oplegging van een lichter middel en dit ook (net) voldoende heeft onderzocht en (net) voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft hierbij in de maatregel overwogen dat de meldplicht niet heeft geleid tot de zelfstandige medewerking aan de overdracht aan Bulgarije. Eiser stelt zich terecht op het standpunt dat hij niet zelfstandig hoeft te
vertrekkenmaar verweerder heeft gemotiveerd dat de oplegging van een lichter middel niet heeft geleid tot
zelfstandige medewerkingaan de overdracht. Het
medewerkenaan een overdracht moet ook blijken uit de verklaringen die iemand voorafgaand aan de oplegging van de maatregel heeft afgelegd. Daarnaast heeft verweerder in de maatregel gemotiveerd dat eiser tweemaal niet is verschenen op vertrekgesprekken zonder dit aan verweerder door te geven. De rechtbank overweegt dat ook deze gedragingen vallen onder het niet meewerken aan de overdracht. Verweerder heeft in de lichter middel-overweging gemotiveerd dat de oplegging van een lichter middel niet heeft geleid tot zelfstandige medewerking en dit is dus ook juist en de rechtbank begrijpt dat daarom geen lichter middel is opgelegd maar besloten is om enkele dagen voor de geplande overdracht eiser in bewaring te stellen. De rechtbank betrekt hierbij dat in het bewaringsgehoor is doorgevraagd over eisers gezondheidsproblemen en de familie in Nederland. Hoewel dit niet uitdrukkelijk is benoemd is duidelijk dat verweerder dit geen omstandigheden acht die zouden moeten leiden tot het afzien van de maatregel. De rechtbank acht in dit kader tot slot van belang dat de overdracht reeds was gepland op het moment dat eiser in bewaring werd gesteld waardoor de bewaring niet onnodig lang heeft geduurd. De rechtbank acht dit zorgvuldig.
Beroepsgronden tegen het overdrachtsbesluit
11. De gronden van eiser gericht tegen het overdrachtsbesluit liggen in deze zaak, waarin het gaat om de maatregel van bewaring, niet ter beoordeling voor. De rechtbank zal hier dan verder ook niet op ingaan maar merkt hierbij wel op dat de overdracht is geschied op grond van een in rechte vaststaand overdrachtsbesluit. Dat eiser ervoor kiest om op de dag van de overdracht een nieuwe aanvraag te doen doet hier niet aan af. Overigens is ten tijde van de behandeling van het bewaringsberoep nog geen tweede overdrachtsbesluit genomen zodat het beroep in die zin, als het tegelijk met het onderhavige bewaringsberoep zou zijn behandeld, niet-ontvankelijk zou zijn verklaard omdat het beroep prematuur is ingediend.
Ambtshalve toets en conclusie
12. De beroepsgronden van eiser leiden niet tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bestaat voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 7 november 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.