Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
de minister van Asiel en Migratie.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Niet in geschil is dat het voornemen is ondertekend door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die daartoe vóór 2 juli 2024 ook bevoegd was. Medewerkers van de IND zijn vanaf 2 juli 2024 bevoegd om namens de minister dergelijke besluiten te nemen. Dit volgt uit de ‘Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging beleidsterreinen Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie’ van 2 juli 2024. [2] De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de ondertekening van het voornemen namens de staatssecretaris in plaats van de minister een formeel gebrek oplevert dat moet leiden tot vernietiging van de besluitvorming. De ambtenaar die het voornemen heeft ondertekend was hiertoe namelijk bevoegd en het bestreden besluit dat heeft gevolgd op dat voornemen is wél genomen namens de minister. Daarmee heeft de minister zelf het gebrek hersteld. De rechtbank vindt deze handelswijze niet onzorgvuldig. Door eiser is ook niet uitgelegd hoe hij door deze handelswijze in zijn belangen is geschaad.
Heeft de minister ten onrechte een Dublinclaim gelegd op Oostenrijk?
According to his statements the person concerned left Austria after two or three days and returned to Serbia. The person concerned did not provide any documents or detailed and verifiable statements regarding his alleged return to Serbia. Therefore, his statements about his departure are disregarded. There is no proof nor circumstantial evidence that the person concerned has left the territory of the member states since he applied for international protection in Austria.” Omdat de bewijslast om een beroep te
doenop artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening bij Oostenrijk ligt, kan Oostenrijk enkel een geslaagd beroep daarop doen als de minister de juiste vragen aan eiser stelt en Oostenrijk vervolgens volledig informeert over het gestelde verblijf van eiser buiten de Europese Unie. Door geen volledig onderzoek te doen naar het verblijf van eiser buiten de Europese Unie, kan de werking van de Dublinverordening worden gefrustreerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister het onderzoek voorafgaand aan het leggen van de Dublinclaim niet zorgvuldig heeft laten plaatsvinden. Het beroep is om die reden gegrond.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr.S.M. Hampsink, griffier.