ECLI:NL:RBDHA:2024:2372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
NL24.4464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.T. Cambier, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 30 januari 2024 de maatregel van bewaring had verlengd met maximaal twaalf maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 4 augustus 2023 was opgelegd en dat de eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn uitzetting naar Tunesië. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er zicht op uitzetting bestond, ondanks de stelling van de eiser dat dit niet het geval was. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de onjuistheid van de nationaliteit en het gebrek aan zicht op uitzetting, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke voorwaarden voor verlenging van de maatregel van bewaring waren voldaan en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4464

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 augustus 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 30 januari 2024 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ingang van 31 januari 2024 met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op grond van artikel 94, zevende lid, van de Vw bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 14 februari 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit.
3. Eiser zit in vreemdelingenbewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw wordt de bewaring beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat. Op grond van het vijfde lid duurt de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden. Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw kan de bewaring ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
4. Verweerder gaat volgens zijn beleid in paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) na of er voldaan is aan de wettelijke voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onredelijk bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende gemotiveerd is, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn [1] en het arrest Mahdi [2] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit. Er hoeft geen aparte verzwaarde belangenafweging plaats te vinden bij het bepalen of de maatregel van bewaring verlengd mag worden. [3]
5. Eiser voert aan dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging. Hij stelt daartoe dat hij voldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. Zo heeft hij al zijn gegevens correct verstrekt aan verweerder. Ook is een kopie van zijn identiteitskaart in bezit van verweerder. Hieruit blijkt dat eiser niet de Marokkaanse nationaliteit heeft. Dit gegeven is ook bevestigd door de Marokkaanse autoriteiten. Het verlengingsbesluit bevat daarom feitelijke onjuistheden voor zover daarin wordt vermeld dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft, wat leidt tot onrechtmatigheid van het besluit. Eiser voert daarnaast aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië ontbreekt. Tot op heden heeft verweerder geen reactie van de Tunesische autoriteiten ontvangen. Eiser stelt tot slot dat hem na telefonisch contact met de Tunesische autoriteiten niet is gebleken dat de Tunesische autoriteiten een aanvraag om een laissez-passer (LP) op zijn naam hebben in hun systeem.
6. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor de verlenging van de maatregel van bewaring. Zij is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiser onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting naar Tunesië. Uit het dossier blijkt namelijk dat eiser zelf geen inspanningen heeft verricht met het oog op zijn uitzetting of om het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling nog verklaard dat hij de Marokkaanse nationaliteit bezit. Daarna heeft hij in het midden gelaten welke nationaliteit hij zou hebben. Om die reden zijn in augustus 2023 gelijktijdig zowel de Marokkaanse als de Tunesische autoriteiten aangeschreven door verweerder. Tijdens een vertrekgesprek op 26 november 2023 heeft eiser verklaard de Tunesische nationaliteit te hebben. Later hebben de Marokkaanse autoriteiten verklaard dat eiser niet de Marokkaanse nationaliteit heeft. Tot op heden heeft eiser echter nog altijd geen eigen initiatieven getoond om zijn gestelde Tunesische nationaliteit te onderbouwen. Daarentegen volgt uit het verslag van het vertrekgesprek van 16 januari 2024 dat eiser heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Tunesië, dat hij niet meer zal verschijnen op de gesprekken met de Dienst Terugkeer & Vertrek, dat hij geen LP zal regelen en dat hij niet zal vertrekken.
7. De rechtbank volgt niet dat de vermelding in het verlengingsbesluit van de Marokkaanse nationaliteit leidt tot de onrechtmatigheid van het verlengingsbesluit. Eiser heeft zich in Nederland als Marokkaan gepresenteerd en zijn nationaliteit is tot op heden niet vastgesteld. De motivering van het verlengingsbesluit is bovendien toegespitst op de mogelijke uitzetting van eiser naar Tunesië.
8. De rechtbank is verder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2023, [4] van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van Tunesië in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, ontbreekt. Nu eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting naar Tunesië kan niet daadwerkelijk worden vastgesteld dat hij niet binnen redelijke termijn zou kunnen worden uitgezet. Dat de Tunesische autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de LP-aanvraag is onvoldoende voor de conclusie dat het zicht op uitzetting van eiser ontbreekt. Eisers stelling dat hij van de autoriteiten van Tunesië heeft vernomen dat voor hem geen LP-aanvraag aanhangig is in het geheel niet onderbouwd en geeft dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel. [5]
9. Het verlengingsbesluit verwijst naar de gronden van bewaring zoals opgenomen in de maatregel van 4 augustus 2023. Niet is gebleken dat deze gronden, die eerder al door de rechtbank zijn getoetst, zich niet langer voordoen. [6] Gelet hierop bestaat nog altijd het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die de bewaring onevenredig bezwarend voor eiser maken.
10. Ook overigens is er geen grond voor het oordeel dat het verlengen van de duur van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4460.
5.De rechtbank verwijst in dat verband ook naar wat zij heeft overwogen in haar uitspraak van 25 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1056, rechtsoverweging 5.
6.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 17 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12662.