ECLI:NL:RBDHA:2024:2428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
NL24.5389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Surinaamse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 6 september 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 23 februari 2024, waarbij de eiser aanwezig was in het detentiecentrum Rotterdam en bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. G. Bouius.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 12 januari 2024. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van de eiser werkte, met meerdere acties ondernomen sinds de vorige uitspraak. De Surinaamse autoriteiten hadden op 8 februari 2024 bevestigd dat de identiteit en nationaliteit van de eiser konden worden vastgesteld, en er was een presentatie bij de autoriteiten gepland op 1 maart 2024.

De rechtbank oordeelde dat er op dat moment zicht op uitzetting naar Suriname was en dat de eiser niet volledig meewerkte aan zijn terugkeer. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5389

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

alias: [naam 2],
geboren op [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Bouius).

Procesverloop

Verweerder heeft op 6 september 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 12 januari 2024 (in de zaak NL23.40698) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 januari 2024.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. De maatregel duurt al bijna zes maanden voort, waardoor de belangenafweging in het voordeel van eiser zou moeten uitvallen. Niet gebleken is waarom niet eerder een presentatie in persoon gepland kon worden.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Uit het voortgangsrapport blijkt dat verweerder sinds het sluiten van het vorige onderzoek tweemaal schriftelijk heeft gerappelleerd aangaande de verzochte laissez-passer (lp). Verder zijn twee vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Daarnaast is de zaak van eiser op 30 januari 2024 besproken tijdens een overleg met de Surinaamse autoriteiten. Op 8 februari 2024 hebben de Surinaamse autoriteiten laten weten dat de nationaliteit en identiteit van eiser kunnen worden bevestigd onder de naam [naam 1]. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de presentatie van eiser bij de Surinaamse autoriteiten op 1 maart 2024 gepland staat.
5. Naar oordeel van de rechtbank kan niet worden geconcludeerd dat op dit moment zicht op uitzetting naar Suriname binnen een redelijke termijn ontbreekt. De Surinaamse autoriteiten hebben de identiteit en nationaliteit van eiser op 8 februari 2024 bevestigd, zodat er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de Surinaamse autoriteiten niet kunnen of willen overgaan tot een afgifte van een lp voor eiser. Verder acht de rechtbank in dit verband van belang dat eiser niet actief en niet volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). Daarmee is op dit moment het zicht op uitzetting nog steeds gegeven. De rechtbank overweegt tot slot dat zicht op uitzetting naar Suriname in het algemeen niet ontbreekt.
6. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.