Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Libische vreemdeling, eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en d van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 5 februari 2024, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 23 februari 2024, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en zich gebogen over de gronden van de maatregel.
De rechtbank oordeelde dat de d-grond ten onrechte aan de maatregel ten grondslag was gelegd, omdat de persoonlijke gedragingen van eiser geen actueel gevaar voor de openbare orde vormden. De rechtbank benadrukte dat de b-grond, die betrekking heeft op het risico op onttrekking aan het toezicht, voldoende was om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser had zich eerder onttrokken aan het toezicht en had geen gevolg gegeven aan zijn verplichting tot terugkeer. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd op basis van de b-grond, en dat er geen reden was om een lichter middel toe te passen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.
De rechtbank concludeerde dat er geen schending was van het Unierecht en dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser voldoende voortvarend had behandeld. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.