Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, eigenaren van een woning, en het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem. De zaak betreft de handhaving van een last onder dwangsom die aan eisers was opgelegd wegens overtredingen van de omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd, omdat eisers de dakopbouw niet in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning hadden gebouwd en daarnaast ook andere bouwwerkzaamheden hadden verricht die in strijd waren met het bestemmingsplan. De rechtbank stelde vast dat de hoogte van de woning, inclusief de dakopbouw, 8,45 meter bedroeg, terwijl de vergunning een maximale hoogte van 7,33 meter toestond. Eisers betoogden dat er geen sprake was van overtredingen en dat de opgelegde lasten onduidelijk en niet uitvoerbaar waren, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde dwangsommen in redelijke verhouding stonden tot de ernst van de overtredingen en dat de begunstigingstermijn van zes maanden voldoende was om aan de last te voldoen. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de last onder dwangsom en het invorderingsbesluit in stand bleven.