ECLI:NL:RBDHA:2024:2711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23/1860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieaanvraag wegens verdenking van misdrijf en openbare orde

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn naturalisatieaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 9 juni 2022, en het bezwaar daartegen bleef bij het bestreden besluit van 13 oktober 2022 in stand. Eiser, geboren in Syrië en verblijvend in Nederland op basis van een verblijfsvergunning asiel, is verdachte in een strafzaak. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, wat een afwijzing van de naturalisatieaanvraag rechtvaardigt. Eiser heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het beleid rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de naturalisatieaanvraag in stand blijft, omdat de belangen van de openbare orde zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank wijst erop dat het Unierecht niet van toepassing is in deze naturalisatieprocedure en dat er geen verplichting was om eiser te horen over het voornemen tot afwijzing. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.H. Belevska).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn naturalisatieaanvraag.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 9 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser en verweerder zijn niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser verblijft in Nederland op basis van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Hij is geboren in Syrië en heeft de Syrische nationaliteit.
3. Tegen eiser is strafvervolging ingesteld, als verdachte van het misdrijf zoals omschreven in artikel 261 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Om deze reden is door verweerder geoordeeld, dat tegen eiser ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde en zijn naturalisatieaanvraag moest worden afgewezen. [1]
4. Op 23 maart 2002 is aan eiser een voornemen tot afwijzing medegedeeld. Op 5 april 2022 heeft eiser via zijn gemachtigde zijn zienswijze op het voornemen naar voren gebracht.
5. Zowel op het moment van de afwijzing als ten tijde van het bestreden besluit, was de strafzaak nog niet op zitting gekomen.
6. Op 15 mei 2023 is eiser door de politierechter veroordeeld tot een geldboete van 600 euro en subsidiair 12 dagen hechtenis.
Wat vindt eiser in beroep?
7. Eiser vindt allereerst dat hij ten onrechte niet door verweerder is gehoord om de aard en de toedracht van de verdenking toe te lichten. Daarnaast is het betreffende strafbare feit niet ernstig. Eiser wil bij zijn ouders op bezoek en heeft daarvoor een paspoort nodig. Zijn vader heeft ouderdomsklachten. Het is van belang dat hij wordt genaturaliseerd. De vraag of de openbare orde in gevaar is, moet Unierechtelijk worden uitgelegd en dat is niet gebeurd. Niet blijkt dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt. Bovendien heeft verweerder de individuele omstandigheden van eiser niet goed meegewogen en daarmee in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Wat vindt de rechtbank?
8. Een verzoek om verlening van het Nederlanderschap van een vreemdeling wordt afgewezen, als op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde. [2] Bij de beoordeling of zich een dergelijk vermoeden voordoet, hanteert verweerder het beleid uit de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (“HRWN”), dat daarbij als uitgangspunt mag dienen. [3] Als verzoeker op goede gronden van een misdrijf wordt verdacht en een sanctie kan volgen, kan een ernstig vermoeden worden aangenomen. [4] Alleen in zeer bijzondere omstandigheden biedt het beleid in dergelijke gevallen de mogelijkheid om in afwijking van de beleidsregels tot toewijzing van een naturalisatieaanvraag te komen. [5]
9. Het staat vast dat op het moment van de naturalisatieaanvraag en de beslissing op die aanvraag een strafzaak tegen eiser openstond wegens een misdrijf. Tegen hem bestond op het relevante peilmoment bij de beoordeling van de aanvraag dus een serieuze verdenking. [6] Dit betekent dat verweerder de aanvraag in beginsel mocht afwijzen.
10. Daarmee rest de vraag of verweerder aanleiding had moeten zien om wegens een zeer bijzondere omstandigheid van het beleid af te wijken. Eiser heeft dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het uitblijven bij naturalisatie is niet zo schrijnend en de door eiser aangevoerde omstandigheden zijn niet zo bijzonder, dat daarin reden kan worden gevonden voor een dergelijke uitzondering. De gevolgen van de afwijzing zijn voor eiser niet onevenredig in verhouding met de daarmee gediende bescherming van de openbare orde. Verweerder heeft de betrokken belangen zorgvuldig afgewogen en het juiste gewicht toegekend aan de door eiser naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden.
11. Verder gaat de rechtbank niet mee in het betoog van eiser, dat de vraag naar een bedreiging van de openbare orde Unierechtelijk moet worden uitgelegd. Het Unierecht is niet van toepassing in naturalisatieprocedures, waaronder dus ook de interpretatie van begrippen uit de RWN in het kader van de beoordeling van een naturalisatieaanvraag. [7]
12. Op verweerder rustte ook geen verplichting om eiser te horen over het voornemen tot afwijzing. Eiser is voldoende in de gelegenheid gesteld zijn standpunt over het voornemen kenbaar te maken en toe te lichten, wat hij ook langs de weg van de door zijn gemachtigde ingediende zienswijze heeft gedaan.
13. Voor zover in het betoog van eiser tevens het argument moet worden herkend, dat hij ook in bezwaar had moeten worden gehoord, is het volgende van belang. Verweerder heeft zich in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat een ernstig vermoeden bestaat dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, terwijl geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die een reden vormen om af te wijken van het beleid. Eiser heeft in de zienswijze en in bezwaar geen bijzondere omstandigheden gesteld. Gelet hierop was er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat eisers bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. [8] Verweerder mocht daarom afzien van het horen van eiser in bezwaar. [9]

Conclusie en gevolgen

14. Omdat het beroep niet tot vernietiging kan leiden blijft het bestreden besluit in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap (“RWN”).
2.Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de RWN.
3.Afdeling bestuursrechtspraak, 30 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6951.
4.HRWN, 9-1-a, paragraaf 4.
5.HRWN, 9-1-a, paragraaf 1.
6.Afdeling bestuursrechtspraak., 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3942.
7.Zie bijvoorbeeld: Afdeling bestuursrechtspraak, 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1870.
8.In de zin van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
9.Vergelijk: Afdeling bestuursrechtspraak, 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4641.