ECLI:NL:RBDHA:2024:2758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
NL23.9608, NL23.9610 en NL23.9612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van statushouders uit Bulgarije met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel en bijzondere kwetsbaarheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 4 maart 2024, worden de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen beoordeeld. Eisers, bestaande uit een alleenstaande moeder en haar minderjarige kinderen, hebben op 31 januari 2023 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen op 24 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers sinds 22 november 2022 internationale bescherming in Bulgarije genieten. De rechtbank heeft de beroepen op 12 februari 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. De staatssecretaris heeft terecht de asielaanvragen niet-ontvankelijk verklaard op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen jegens de eisers zal nakomen. Eisers hebben niet overtuigend aangetoond dat zij in Bulgarije in een situatie van ernstige materiële deprivatie terechtkomen. De rechtbank wijst erop dat statushouders in beginsel dezelfde rechten hebben als staatsburgers en dat de omstandigheden in Bulgarije niet zodanig zijn dat er een reëel risico bestaat op schending van hun mensenrechten.

Daarnaast betogen eisers dat zij bijzonder kwetsbaar zijn, onder andere door medische omstandigheden en de status van alleenstaande ouder. De rechtbank stelt echter vast dat de drempel om als bijzonder kwetsbaar te worden aangemerkt zeer hoog is en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eisers niet aan deze drempel voldoen. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.9608, NL23.9610 en NL23.9612

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres 1], v-nummer: [nummer], eiseres 1,

en haar minderjarige kinderen
[naam 1], v-nummer: [nummer] en
[naam 2], v-nummer: [nummer],
[eiseres 2], v-nummer: [nummer], eiseres 2,
[eiseres 3], v-nummer: [nummer], eiseres 3,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen. Zij hebben op 31 januari 2023 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met de bestreden besluiten van 24 maart 2023 deze aanvragen niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De staatssecretaris heeft de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit gegevens verkregen uit Eurodac blijkt dat eisers sinds 22 november 2022 internationale bescherming in Bulgarije genieten. De staatssecretaris geeft daarmee toepassing aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Voldoet Bulgarije ten aanzien van eisers aan zijn internationale verplichtingen?
5. Eisers betogen dat zij niet geholpen werden door de autoriteiten in Bulgarije. Eisers hebben ter onderbouwing verwezen naar documentatie van internationale NGO’s. Het is onduidelijk welk soort bewijzen de staatssecretaris nog meer van eisers verwacht. Eisers hebben, anders dan de staatssecretaris stelt, namelijk wel een verband gelegd tussen hun eigen situatie en de overgelegde landeninformatie. Eisers hebben immers verklaard over financiële en administratieve problemen en de gevolgen die dat voor hen had bij het vinden van een woning. Daarbij hebben zij ook verwezen naar een uitspraak van de Duitse rechter en het AIDA-rapport over Bulgarije van maart 2023. In dat AIDA-rapport wordt vermeld dat er een reëel gevaar bestaat dat de subsidiaire status wordt ingetrokken of beëindigd als de verblijfsdocumenten niet op tijd worden vernieuwd.
5.1.
Als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris ervan mag uitgaan dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen jegens eisers zal nakomen. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat Bulgarije ten aanzien van hen de verdragsverplichtingen niet naleeft en dat zij daardoor terecht komen in een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie. Hierbij is van belang dat er een verschil moet worden gemaakt tussen statushouders en asielzoekers. Statushouders zitten in een andere situatie dan asielzoekers. Zij zijn in beginsel geen kwetsbare groep die speciale bescherming behoeft, omdat statushouders dezelfde rechten hebben als staatsburgers. Voor een statushouder geldt dat het enkele feit dat zijn economische positie bij terugkeer slechter zal zijn dan in de lidstaat waar hij thans verblijft, niet voldoende is om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM zal worden geschonden. Er is bij statushouders pas sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM wanneer een persoon, die volledig afhankelijk is van de steun van de staat, te maken heeft met
official indifference in a situation of serious deprivation or want incompatible with human dignity”. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 mei 2018. [1]
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft namelijk bij uitspraak van 1 november 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije mag uitgaan. [2] De Afdeling overwoog dat, hoewel de Bulgaarse autoriteiten nog steeds geen ondersteuning bij integratievoorzieningen verlenen aan statushouders en statushouders nog steeds het risico lopen om in een catch-22-situatie terecht te komen, waardoor zij moeilijk in aanmerking kunnen komen voor huisvesting, dit niet wegneemt dat NGO’s wel helpen bij het integreren. Daarnaast kunnen statushouders bij de Bulgaarse autoriteiten klagen als zij in een catch-22-situatie terechtkomen. De Afdeling heeft verder overwogen dat deze omstandigheden niet maken dat statushouders structureel op grote schaal en voor langere periodes het risico lopen dat zij daadwerkelijk geen toegang hebben tot fundamentele behoeften zoals wonen, eten en zich wassen. Op basis hiervan kan daarom niet worden gezegd dat statushouders een reëel risico lopen op schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De situatie van de onzekerheid over een mogelijke catch-22-situatie en de gevolgen van het ‘zero integration policy’ is onvoldoende om de drempel van het arrest Ibrahim te halen. Dat eisers bij terugkeer terecht komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie hebben zij dan ook niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat van een statushouder mag worden verwacht dat hij zich tot de (hogere) autoriteiten wendt als hij problemen ondervindt bij het effectueren van zijn rechten als statushouder. [3] Dat is voor eisers niet anders. Niet is gebleken dat klagen voor eisers bij voorbaat zinloos is.
Kunnen eisers aangemerkt worden als bijzondere kwetsbaar?
6. Eisers betogen dat zij bijzonder kwetsbaar zijn en dat daarom aanvullende garanties gevraagd moeten worden. Eiseres 1 is namelijk alleenstaande ouder. Daarnaast heeft zij geen baan in Bulgarije en konden haar kinderen niet naar school. Verder heeft eiseres 3 een fietsongeluk gehad waarvoor zij onder medische behandeling staat en ook psychische klachten heeft. Daarnaast wordt bij haar onderzoek gedaan naar een knobbeltje in haar borst. Ook bij eiseres 1 zijn er medische omstandigheden. Zij staat onder medische behandeling voor een niet goed genezen neusbreuk en ook bij haar wordt onderzoek gedaan naar een knobbeltje in haar borst. Eisers hebben medische stukken overgelegd om dit te onderbouwen. De behandeling die eiseres 1 en eiseres 3 nodig hebben, kunnen zij niet krijgen in Bulgarije. Verder wijzen eisers nog op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht [4] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen. [5] In deze uitspraken heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake was van bijzondere kwetsbaarheid, waardoor van de staatssecretaris werd verlangd betere en concrete waarborgen te vragen bij terugkeer naar Bulgarije.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de drempel om aangemerkt te worden als bijzonder kwetsbaar, zeer hoog is en slechts in uitzonderlijke gevallen overschreden zal worden. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eisers niet aangemerkt kunnen worden als bijzonder kwetsbaar. Hierbij stelt de staatssecretaris terecht dat, ook als eiseres 1 als alleenstaande ouder kan worden aangemerkt, dit onvoldoende is om eisers aan te merken als bijzonder kwetsbaar. [6] Hierbij heeft de staatssecretaris op de zitting terecht verwezen naar een uitspraak van de Afdeling. [7] De medische omstandigheden maken dit niet anders. De staatssecretaris stelt zich hierover terecht op het standpunt dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije, waardoor het aan eisers zelf is om hun rechten te effectueren en zich te wenden tot de autoriteiten voor medische zorg. Het is niet gebleken dat dit voor eisers niet mogelijk is. Eisers hebben namelijk niet met stukken onderbouwd dat zij zich gewend hebben tot de autoriteiten. Daarbij komt dat eisers zich ook kunnen wenden tot NGO’s. Het is niet gebleken dat eisers van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt. De twee uitspraken waar eisers naar verwijzen, maken het oordeel ook niet anders. In beide uitspraken is namelijk sprake van een andere situatie dan waarin eisers zich bevinden. In de uitspraak van zittingsplaats Utrecht ging het namelijk om een hoogzwangere vrouw en in de uitspraak van zittingsplaats Groningen ging het om een alleenstaande minderjarige. Beide situaties zijn niet vergelijkbaar met die van eisers.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen van eisers zijn ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795.
2.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967, onder 6 tot en met 6.7.
3.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967, onder 6.9.
4.Rb. Den Haag (zp. Utrecht) 16 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2336.
5.Rb. Den Haag (zp. Groningen) 24 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18150.
6.Dit blijkt uit het IB 2021/56, paragraaf 4.2.2.
7.ABRvS 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1102.