ECLI:NL:RBDHA:2024:2952
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Litouwen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, dat samen met een andere zaak werd behandeld, ongegrond verklaard. De staatssecretaris had op basis van de Dublinverordening de aanvraag niet in behandeling hoeven nemen, aangezien Litouwen een verzoek om terugname had aanvaard.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opvangomstandigheden in Litouwen zodanig zijn dat hij daar een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de situatie in Litouwen voor Dublinterugkeerders is verbeterd en dat de asiel- en opvangvoorzieningen nu voldoen aan de vereisten.
Eiser heeft ook aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat overdracht naar Litouwen van onevenredige hardheid getuigt, met name vanwege zijn familiebanden in Nederland. De rechtbank oordeelt echter dat deze banden niet voldoende zijn onderbouwd en dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.