ECLI:NL:RBDHA:2024:2952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23/14162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Litouwen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, dat samen met een andere zaak werd behandeld, ongegrond verklaard. De staatssecretaris had op basis van de Dublinverordening de aanvraag niet in behandeling hoeven nemen, aangezien Litouwen een verzoek om terugname had aanvaard.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opvangomstandigheden in Litouwen zodanig zijn dat hij daar een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de situatie in Litouwen voor Dublinterugkeerders is verbeterd en dat de asiel- en opvangvoorzieningen nu voldoen aan de vereisten.

Eiser heeft ook aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat overdracht naar Litouwen van onevenredige hardheid getuigt, met name vanwege zijn familiebanden in Nederland. De rechtbank oordeelt echter dat deze banden niet voldoende zijn onderbouwd en dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/14162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 30 november 2023 waarbij de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen omdat Litouwen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.486, op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Litouwen een verzoek om terugname gedaan. Litouwen heeft dit verzoek op 28 september 2023 aanvaard.
4.1.
De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Litouwen af te zien. Volgens de staatssecretaris heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de Litouwse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen en dat eiser daar een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het EU Handvest. In de door eiser aangevoegde slechte opvangomstandigheden in Litouwen heeft de staatssecretaris geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verder is er voor de staatssecretaris geen reden om het asielverzoek van eiser in Nederland te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens de staatssecretaris is de familieband tussen eiser en zijn in Nederland wonende vriendin en haar kind niet onderbouwd. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Hieruit volgt dat niet is gebleken dat een overdracht van eiser aan Litouwen getuigt van een onevenredige hardheid, aldus de staatssecretaris.
Mag de staatssecretaris voor Litouwen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt ten eerste dat de staatssecretaris ten aanzien van Litouwen ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [2] Eiser heeft in de verschillende opvangcentra – waaronder Verebiejai, Medinnikai en Kybertai – in Litouwen een onmenselijke behandeling ervaren en vreest voor wat hem bij terugkeer naar Litouwen te wachten staat. Eiser wijst onder meer op gebrek aan – niet bedorven – voedsel, verwarming en voldoende werkzame sanitaire voorzieningen. Ook was er maar een kleine ruimte om naar buiten te gaan. Tevens werd de toegang tot medische noodhulp niet gefaciliteerd. Volgens eiser waren de opvangomstandigheden dus dermate onmenselijk en ondermaats dat er sprake is van een systeemfout die resulteert in schending van artikel 4 van het Handvest. Ook zijn de Litouwse autoriteiten niet onwetend, maar dragen zij actief bij aan deze mensenrechtenschendingen.
Daarnaast voert eiser aan dat over het kamp Medinnikai in de media melding gemaakt van de slechte omstandigheden [3] . Het kamp Kybertai kan volgens eiser eerder gekwalificeerd worden als detentiecentrum. De kamers waren overbevolkt, asielzoekers mochten de kamer niet verlaten en zij kregen eten via een luikje. Ook de Litouwse ombudsman concludeert dat de omstandigheden in dit kamp inhumaan zijn [4] . Daarnaast heeft ook de hulporganisatie Artsen zonder grenzen over dit kamp alarm geslagen [5] . Ook verwijst eiser naar het rapport van Amnesty International. [6]
Volgens eiser gaat de staatssecretaris dan ook ten onrechte uit van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2022 [7] nu deze uitspraak slechts een kale bevestiging is van de onderliggende uitspraak van de rechtbank Den Haag. Tevens was in de uitspraak van deze rechtbank sprake van een ander feitencomplex, namelijk een vreemdeling met zijn minderjarige kind waarbij het ging om een overname met een visum. Ook merkt de rechtbank in die uitspraak op dat een persoonlijk relaas van een vreemdeling geen indicatie biedt voor het oordeel dat de asielprocedure niet aan de eisen voldoet [8] . Eiser betoogt dat hij dit wel kan, nu hij dit uit zijn eigen ervaringen kan putten. Ook wordt in het door de staatssecretaris aangehaalde Follow-Up Report [9] gesproken over ‘some improvements’ voor kwetsbare volwassenen, wat volgens eiser niet overtuigt van de gestelde doorgevoerde verbeteringen door de Litouwse autoriteiten. De staatssecretaris verwijst ook ten onrechte naar het EUAA-rapport [10] , nu eiser niet terecht zal komen in een kamp voor vreemdelingen met minderjarige kinderen. Bovendien kan eiser geen waarde hechten aan de door de staatssecretaris aangehaalde rapporten nu de inhoud van deze rapporten afkomstig is van de Litouwse autoriteiten zelf.
Eiser heeft bij de kampleiding om hulp gevraagd. De kampleiding gaf aan dat niemand iets voor hem kon betekenen. Eiser heeft hiertegen – samen met een groep asielzoekers – geweldloze protesten georganiseerd. De Litouwse autoriteiten reageerde hierop met extreem geweld. Op de zitting betoogt eiser dat hij hierover ook bij het Rode Kruis heeft geklaagd, maar dat het Rode Kruis niet verder kwam en het moeilijk was om bewijsmateriaal te verzamelen. Klagen in Litouwen is volgens eiser dan ook zinloos.
Volgens eiser heeft hij dan ook concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om te twijfelen aan het weerlegbare vermoeden dat ten aanzien van Litouwen uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser is het aan de staatssecretaris om de twijfel weg te nemen dat eiser bij overdracht aan Litouwen niet opnieuw wordt behandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM. [11]
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat (in zijn geval) voor Litouwen niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris heeft namelijk voldoende deugdelijk gemotiveerd dat de situatie in Litouwen voor in ieder geval Dublinterugkeerders inmiddels zodanig is, dat er geen reden is te veronderstellen dat eiser het reële risico loopt daar (opnieuw) in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het EU Handvest. Daarbij is van belang dat de Afdeling in de uitspraak van 1 november 2022 een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft bevestigd waarin deze tot het oordeel kwam dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat (voor die vreemdeling) voor Litouwen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [12] Dat deze uitspraak slechts een kale bevestiging is van een rechtbank uitspraak, maakt niet dat de staatssecretaris daar niet naar kan verwijzen. Hij mag er immers vanuit gaan dat de Afdeling daarbij het door de vreemdeling aangevoerde heeft betrokken en beoordeeld. Bovendien is ná deze uitspraak, ook door deze zittingsplaats, nog een aantal keer geoordeeld dat voor Litouwen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [13] Ook in deze latere rechtspraak is bevestigd dat de asiel- en opvangvoorzieningen is verbeterd.
Tevens stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat door de Litouwse autoriteiten maatregelen zijn genomen in het asiel- en opvangsysteem. Daarbij wijst de staatssecretaris terecht op het bericht van de UNHCR van 24 februari 2023 [14] en het Follow Up rapport van UNCAR van maart 2023 [15] . Verder volgt uit het EUAA-rapport van 12 april 2023 [16] dat ook ten aanzien van de opvangvoorzieningen in Litouwen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat het EUAA-rapport informatie bevat die afkomstig is van de Litouwse autoriteiten is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat de staatssecretaris niet van die informatie mag uitgaan. De enkele ervaringen van eiser, hoe vervelend ook, zijn onvoldoende om niet van die informatie te mogen uitgaan. Bovendien wordt die informatie voldoende onderschreven door informatie uit andere bronnen waarop de staatssecretaris zich ook heeft beroepen.
Ook de door eiser aangehaalde bronnen, waaronder het rapport van Amnesty International van 27 juni 2022, het artikel van Artsen zonder grenzen, het artikel van InfoMigrants en het artikel van LRT nieuws, leiden niet tot een ander oordeel, nu deze bronnen gedateerd zijn en recent is gebleken dat de asiel- en opvangvoorzieningen in Litouwen nu is verbeterd. Uit die informatie volgt ook niet dat eiser bij terugkeer naar Litouwen geen toegang zal hebben tot behoorlijke medische voorzieningen of dat hij te maken zal krijgen met een asielprocedure die met onvoldoende waarborgen is omkleed.
5.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat eisers persoonlijke relaas onvoldoende is om te concluderen dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ervaringen van eiser zijn namelijk op zichzelf onvoldoende om de algemene informatie, zoals weergegeven in 5.1 te weerleggen. Met betrekking tot de verklaring van eiser dat hij in Litouwen correct alle procedures heeft doorlopen en hij in Litouwen in hoger beroep wilde gaan maar dit werd afgewezen stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser dit niet nader heeft onderbouwd. Ten aanzien van de door eiser overgelegde foto’s stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat deze ongedateerd zijn. Hierdoor kan aan de foto’s dus niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
5.3.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat klagen in Litouwen zinloos is oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat dit niet is gebleken. Het enkel deelnemen aan geweldloze protesten en een klacht indienen bij het Rode Kruis is naar oordeel van de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat eiser heeft geklaagd dan wel dat klagen in Litouwen zinloos is. Het mocht van eiser verwacht worden dat hij inspanningen verricht om bij de Litouwse autoriteiten zelf te klagen. Eiser heeft zelf verklaard dat hij dit niet heeft gedaan. [17] Gezien het voorgaande is niet gebleken dat die (hogere) autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen of dat klagen in Litouwen zinloos is.
Had de staatssecretaris de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser voert aan dat er in zijn geval bijzondere omstandigheden zijn die maken dat overdracht van hem naar Litouwen van onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft een Nederlandse partner en speelt een belangrijke rol in het leven van de kinderen van zijn partner. Volgens eiser moet zijn familieleven alsmede die van de belangen van de kinderen van zijn partner door de staatssecretaris nog beoordeeld worden en is er een belangenafweging nodig. [18]
6.1.
De staatssecretaris kan in individuele gevallen gebruikmaken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening om de behandeling van een asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat dat de staatssecretaris hiervan terughoudend gebruik maakt. Verder staat er – voor zover van belang – dat de staatssecretaris de bevoegdheid in ieder geval gebruikt als ‘bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.’ Vanwege de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om deze hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat de gestelde familieband tussen eiser en zijn gestelde Nederlandse partner, en dus ook de band tussen eiser en de kinderen van zijn gestelde Nederlandse partner, niet nader is onderbouwd. Daarbij heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de enkele aanwezigheid van een Nederlandse partner en diens kinderen op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat overdracht van eiser aan Litouwen van onevenredige hardheid getuigt. Ook de verwijzing naar enkele Afdelingsuitspraken en de uitspraak van deze rechtbank [19] , zittingsplaats Amsterdam, kan eiser niet baten nu hij de familieband tussen hem enerzijds en zijn gestelde Nederlandse partner en diens kinderen anderzijds niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank ziet om die reden niet in waarom de staatssecretaris rekening had moeten houden met de belangen van het kind dan wel dat de staatssecretaris dit in zijn beoordeling had moeten meewegen.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
7. Eiser heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de staatssecretaris hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan hiervoor al besproken, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Eiser verwijst naar artikel 3, tweede lid, en artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
3.Eiser verwijst naar InfoMigrants van 2 februari 2022, [website 1]
4.Eiser verwijst naar LRT 25 januari 2022, Report slams Lithuania’s treatment of asylum seekers as ‘inhuman and degrading’’,beschikbaar via [website 2] .
5.Eiser verwijst naar Artsen zonder grenzen 30 augustus 2022, “Lithuania: Discriminatory detention practices compound people’s trauma”, beschikbaar via [website 3]
6.Eiser verwijst naar het rapport van Amnesty International van 2022, [website 4]
7.ABRvS 1 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3166.
8.Eiser verwijst naar ECLI:NL:RBDHA:2022:10737, r.o. 5.3.
9.Eiser verwijst naar Lithuania: Follow-Up Report to the UN Committee Against Torture - Issues related with migrants, asylum seekers and immigration detention (March 2023) - Lithuania I
10.Eiser verwijst naar ‘Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Lithuania’, EUAA, Roadmap Dublin transfer fact sheet - Lithuania (europa.eu).
11.Eiser verwijst naar EHRM 9 maart 2010, 41827/07 (
12.ABRvS 1 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3166. In deze uitspraak wordt de uitspraak van rechtbank Den Haag 17 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10737, bevestigd.
13.Zie rechtbank Den Haag, zp Arnhem, 24 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12718 en 18 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16005.
14.Ecosoc-comité UNHCR, “Committee on Economic, Social and Cultural Rights Commends Lithuania’s Climate Change Measures, Asks About Discrimination Against Minorities and Gender Disparities”, 24 februari 2023.
15.Lithuania: Follow-Up Report to the UN Committee Against Torture - Issues related with migrants, asylum seekers and immigration detention (March 2023) - Lithuania I ReliefWeb.
16.‘Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Lithuania’, EUAA, Roadmap Dublin transfer fact sheet - Lithuania (europa.eu).
17.Zie verslag gehoor, p. 8.
18.Eiser verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar ABRvS 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1281, ABRvS 21 december 2020, ECLINL:RVS:2020:3043 en ECLI:NL:RVS:2020:3044, ABRvS 24 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:586, ABRvS 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:022:1671 en Rb. Den Haag 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14584.
19.Rb. Den Haag, zp. Amsterdam, 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14584.