In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Somalische nationaliteit, op 2 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na een lange periode zonder besluit, heeft eiser op 11 december 2023 de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 3 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in deze zaak besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 2 december 2023 is verstreken en dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling, waardoor het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft ook verwezen naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.