ECLI:NL:RBDHA:2024:3399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23/8653 (beroep) en AWB 23/8654 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM en hardheidsclausule

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eisers, een echtpaar van Chinese nationaliteit, hadden op 11 februari 2022 een aanvraag ingediend om bij hun meerderjarige dochter in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat eisers niet beschikten over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een vrijstelling van dit vereiste rechtvaardigden. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eisers uitvalt. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/8653 (beroep) en AWB 23/8654 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiser

[eiseres], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G. Erdal)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, mevrouw O. Li-He (tolk), gemachtigde van eisers en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1965 en eiseres op [geboortedatum 2] 1965. Beiden hebben de Chinese nationaliteit. Eisers hebben op 11 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ om bij hun meerderjarige dochter, mevrouw [referente] (referente), te verblijven.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en handhaaft het eerder opgelegde terugkeerbesluit. Het eerder opgelegde inreisverbod is door verweerder opgeheven. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat eisers niet beschikken over een geldige mvv [1] en niet gebleken is dat eisers hiervan vrijgesteld kunnen worden. Er is geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM [2] . De belangenafweging in het kader van familie- en privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM valt uit in het nadeel van eisers. Voorts is het mvv-vereiste niet onredelijk hard voor eisers en kan het beroep op de hardheidsclausule niet slagen. Tot slot komen eisers niet in aanmerking voor een ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning en is er geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en de aanvraag van eisers toch in te willigen. [3]
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers kunnen zich niet vinden in het bestreden besluit en voeren – kort samengevat – het volgende aan. Eisers hadden van het mvv-vereiste moeten worden vrijgesteld, omdat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. In dit geval doen eisers een beroep op de slechte psychische gesteldheid van referente. Het mvv-vereiste kan eveneens niet worden tegengeworpen omdat verweerder wel aanneemt dat er sprake is van familieleven tussen eisers en referente en verweerder een onjuiste belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5. Niet is geschil is dat eisers niet in het bezit zijn van een geldige mvv. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder eisers had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM of de hardheidsclausule.
Mvv-vereiste en artikel 8 van het EVRM
6. Verweerder verleent een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM’ als uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Als hier sprake van is, wordt de vreemdeling vrijgesteld van het mvv-vereiste. [4] Om dit te bepalen, dient verweerder alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken en dient hij deze tot uitdrukking te brengen in een belangenafweging. [5] Bij de beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het privéleven, familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt, dient er een ‘fair balance’ te worden gevonden tussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang van de Staat anderzijds. Bij deze afweging komt aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toe. [6] Verder dient verweerder bij deze belangenafweging rekening te houden met de ‘guiding principles’ zoals geformuleerd in de uitspraken van het EHRM [7] . [8] Het EHRM stelt niet als vereiste dat het bestreden besluit over alle ‘guiding principles’ afzonderlijk vermeldt of deze het besluit kunnen dragen. De ‘guiding principles’ dienen in hun onderlinge samenhang te worden gehanteerd. [9] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstraf impliceert dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend dient te toetsen. [10]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers niet vrijgesteld hoeven te worden van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. Niet wordt betwist dat er sprake is van familieleven tussen eisers en referente, maar verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eisers mogen laten uitvallen.
6.2.
Verweerder heeft in het voordeel van eisers meegewogen dat hun dochter in Nederland is geboren en is opgegroeid en thans rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Zij beschikt immers over een tijdelijke verblijfsvergunning die geldig is tot 30 november 2024. Daartegenover heeft verweerder in het nadeel van eisers mogen meewegen dat dat zij familieleven zijn gaan uitoefenen in Nederland zonder dat zij hier rechtmatig verblijf hadden. Dat eisers zonder rechtmatig verblijf gezinsleven hebben gestart en geïntensiveerd, komt voor hun eigen rekening en risico. Verder heeft verweerder in het nadeel meegewogen dat eisers sinds de intrekking van hun verblijfsvergunning in Nederland zijn gebleven, terwijl zij er meerdere keren op zijn gewezen dat zij niet in aanmerking komen voor rechtmatig verblijf en Nederland moeten verlaten. Verder heeft verweerder betrokken dat eisers op volwassen leeftijd naar Nederland zijn gekomen, in China zijn geboren, de Chinese nationaliteit hebben, een aanzienlijk deel van hun leven in China hebben verbleven en familieleven daarom ook in China kunnen voortzetten. Ook heeft verweerder betrokken dat eisers niet aan Nederland zijn gebonden voor het uitoefenen van familieleven met hun dochter.
6.3.
Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat referente daadwerkelijk zorg behoeft en daarvoor volledig afhankelijk is van de zorg van eisers. Verweerder heeft daartoe van belang mogen achten dat referente thans niet onder medische behandeling staat en geen medicatie gebruikt. Dat, zoals eisers stellen, referente zorg nodig heeft van eisers bij haar verzorging en huishouding en zij continue in de gaten moet worden gehouden, hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt. Weliswaar hebben eisers een zorgmachtiging overgelegd afgegeven op 1 maart 2022 voor de periode van 6 maanden alsook een bewijs van controle bij een GGZ instelling en is gesteld dat ze in maart 2023 voor 10 dagen klinisch is opgenomen, maar uit deze stukken blijkt niet dat zij thans van de zorg van eisers afhankelijk is. Verweerder heeft daarbij ook mogen betrekken dat referente, gelet op haar meerderjarige leeftijd, de zorg van anderen kan inroepen en vaststaat dat zij toegang heeft tot zorg.
6.4.
Verder heeft verweerder betrokken dat er geen objectieve belemmering is om familieleven in China voort te zetten. Tot slot kan het beroep van eisers op de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2023 [11] en 13 februari 2023 [12] niet slagen. In de uitspraak van 18 juli 2023 is niet overwogen dat slechts de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent de doorslag hoort te geven in een belangenafweging. In deze zaak was onder meer ook sprake van een subjectieve belemmering om het familieleven in het land van herkomst voort te zetten. Daar is geen blijk van in de onderhavige zaak. Het beroep op de uitspraak van 13 februari 2023 kan evenmin slagen. De rechtbank oordeelde in die zaak dat, gelet op de optelsom van omstandigheden, het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet getuigt van een ‘fair balance’. Nu de omstandigheden in die zaak niet één op één toepasbaar zijn in de onderhavige zaak treft deze beroepsgrond geen doel.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de gemaakte belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen enerzijds de belangen van eisers en anderzijds de belangen van de Nederlandse staat, en op goede gronden heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eisers valt.
Mvv-vereiste en hardheidsclausule
7. De toepassing van de hardheidsclausule is beperkt tot zeer uitzonderlijke gevallen die door de wet- en regelgever niet zijn voorzien. Verweerder kan een vreemdeling vrijstellen van het mvv-vereiste, indien het handhaven van dit vereiste naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [13]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd aangegeven waarom hetgeen in dit verband is aangevoerd niet is aan te merken als bijzonder genoeg voor de toepassing van de hardheidsclausule. Zoals reeds door de rechtbank in rechtsoverweging 6.3. is overwogen, maakt de door eisers gestelde psychische gesteldheid van referente niet dat zij volledig afhankelijk is van de zorg van eisers. Voorts heeft verweerder betrokken dat niet is gebleken dat eisers bij terugkomst naar China zich niet (opnieuw) kunnen laten inschrijven in de
Hukou [14] en dat het aanvragen van een mvv van tijdelijke aard is en eisers – als zij een mvv hebben – weer terug naar Nederland kunnen gaan.
8. Voor wat betreft het beroep van eisers op het arrest Yön van het HvJEU [15] [16] en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter [17] van 29 maart 2019 [18] , overweegt de rechtbank als volgt. In het arrest Yön is er sprake van een vreemdeling die vanwege haar gezondheid en andere problemen zozeer afhankelijk is van de steun van haar echtgenoot dat deze met haar mee zou moeten gaan naar het land van herkomst om de mvv-aanvraag in te dienen. In het onderhavige geval is niet gesteld, noch gebleken dat er sprake is van een dergelijke situatie. Daarom slaagt deze beroepsgrond niet. Dit geldt eveneens voor het beroep van eisers op voormelde uitspraak van de Afdeling. In die zaak ging het om een vreemdeling die heeft aangevoerd dat het voor haar onevenredig bezwarend zou zijn als zij zou moeten terugkeren naar haar land van herkomst, alleen om daar een mvv aan te vragen. Daarbij is er op gewezen dat er geen Nederlandse vertegenwoordiging in Somalië is, zij niet aan reisdocumenten kan komen en is gewezen op de algemene veiligheidssituatie in Somalië. Naar het oordeel van de rechtbank is in onderhavige zaak niet gebleken van dergelijke onevenredig bezwarende omstandigheden.
9. Tot slot overweegt de rechtbank in dit kader dat de verwijzing naar de zaak van referente – waarbij verweerder referente heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste – het oordeel van verweerder niet anders hoeft te maken, nu daarbij sprake was van andere omstandigheden en elke zaak op zijn eigen merites beoordeeld wordt. De rechtbank heeft in de zaak van referente onder meer betrokken dat zij – als destijds minderjarige – zonder dat zij zich bewust was en hoefde te zijn van haar onrechtmatige verblijf privéleven in Nederland heeft opgebouwd. [19] Daarvan is geen sprake van bij eisers in de onderhavige zaak, nu zij, zoals reeds is overwogen, wisten dat zij onrechtmatig verblijf hebben in Nederland.
10. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder de aanvraag van eisers niet ten onrechte heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
12. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [20]
13. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaar het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroepEen partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 3.71, tweede lid, onder l van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Paragraaf B7/3.8 en B9/14 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
6.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4897.; Zie ook WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
7.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8.Uitspraken van het EHRM van 2 augustus 2001 (
9.Uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:327.
10.Zie onder meer uitspraak van de ABRvS van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
11.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag van 18 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13435.
12.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 13 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19031.
13.Artikel 3.71, derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
14.Systeem van personenregistratie in China.
15.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
16.Uitspraak van het HvJEU van 7 augustus 2018, ECLI:EU:C:2018:632.
17.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
18.Uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
19.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag van 29 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:625.
20.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).