ECLI:NL:RBDHA:2024:353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
NL23.19967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser wegens ernstige niet-politieke misdrijven en ongeloofwaardigheid van homoseksualiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2024 wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. De eiser, die afkomstig is uit Edo State, Nigeria, heeft verklaard dat hij lid was van de cultgroep Eiye en betrokken was bij ernstige misdrijven, waaronder moorden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag afgewezen op basis van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, omdat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige niet-politieke misdrijven. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag zorgvuldig heeft behandeld en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn conclusie dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning en dat het inreisverbod van tien jaar van kracht blijft. De rechtbank wijst ook de stelling van de eiser af dat hij vreest voor represailles van Eiye of voor zijn familie vanwege zijn homoseksuele geaardheid, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk gevaar loopt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.19967
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. Hij heeft op 29 april 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 3 juli 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, N. van Kaam als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
4. Eiser komt uit [geboorteplaats] , Edo State, Nigeria. Hij heeft verklaard dat hij zich in februari 2008 heeft aangesloten bij de plaatselijke afdeling van de cultgroep Eiye, ook wel bekend als de Supreme Eiye Confraternity (SEC) of Air Lords (verder: Eiye). Eiser heeft bij Eiye sinds 2011 de functie van
butchervervuld. Die functie hield in dat hij de opdracht kreeg om mensen te vermoorden en dat hij met een wapen voorop stond als er ruzie was met andere groeperingen. Eiser heeft verklaard dat hij zich twee moorden kan herinneren. Ook heeft hij diverse anderen neergeschoten. Als lid van Eiye heeft eiser verder geholpen bij het stelen van olie en is hij betrokken geweest bij vuurgevechten met de politie. Verder heeft eiser verklaard dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid in 2011 is gearresteerd en in de gevangenis terecht is gekomen. Zijn lidmaatschap van Eiye had niets te maken met die arrestatie en in 2012 is hij weer vrijgekomen. Over de periode na zijn vrijlating tot aan zijn vertrek uit Nigeria, in april 2015, heeft eiser verklaard dat hij enkel nog aan vergaderingen van Eiye heeft deelgenomen en dat hij geen moorden meer heeft gepleegd. Eiser zei dan
tegen zijn bazen dat hij de moorden wel had gepleegd, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was. Tijdens zijn vlucht is eiser slachtoffer geworden van mensenhandel. Eiser vreest bij terugkeer naar Nigeria voor repercussies van Eiye omdat hij uit de cult is gestapt. Ook vreest hij voor zijn familie vanwege zijn geaardheid. Tot slot vreest eiser de autoriteiten en de mensenhandelaren.
5. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat volgens hem gebleken is dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich in Nigeria in de periode van februari 2008 tot 2015 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Eiser wordt in verband gebracht met ernstige niet-politieke misdrijven.1 De staatssecretaris gaat er op basis van de verklaringen van eiser in de gehoren vanuit dat hij zeker twee moorden heeft gepleegd in zijn functie als
butchervan Eiye. Ook wordt hij in verband gebracht met zware mishandeling, die mogelijk de dood tot gevolg had. Eiser komt daarom volgens de staatssecretaris niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Hij zal moeten terugkeren naar Nigeria. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daar een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot heeft de staatssecretaris een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd aan eiser.
De asielprocedure en de geloofwaardigheidsbeoordeling
Heeft de staatssecretaris de asielprocedure zorgvuldig vormgegeven?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn asielaanvraag onzorgvuldig is behandeld door de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft volgens hem op inconsistente wijze een geloofwaardigheidsbeoordeling gemaakt. Eiser heeft namelijk op 16 november 2021 eerst een voornemen ontvangen waarin door de staatssecretaris werd overwogen dat het lidmaatschap van eiser bij Eiye ongeloofwaardig is. Vervolgens is de aanvraag van eiser - kennelijk op basis van informatie uit de zienswijze - overgedragen aan de unit 1F van de staatssecretaris, en komt er op 14 juni 2022 een nieuw voornemen. Hierin wordt alsnog geloofwaardig geacht dat eiser als
butcherlid is geweest van Eiye, en wordt aan hem artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen omdat hij zich in die functie schuldig zou hebben gemaakt aan ernstige niet-politieke misdrijven. De staatssecretaris maakt deze draai in zijn standpunt zonder eiser aanvullend te horen over de 1(F) tegenwerping. Dat is volgens eiser onzorgvuldig. Zeker nu de staatssecretaris op bepaalde voor de 1(F) beoordeling relevante punten niet heeft doorgevraagd in het nader gehoor en in het nader gehoor is uitgegaan van verkeerde veronderstellingen.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat zijn asielaanvraag door de staatssecretaris niet zorgvuldig is behandeld. Er is geen rechtsregel die de staatssecretaris verplicht tot het afnemen van een aanvullend 1(F)-gehoor door een medewerker van de gespecialiseerde unit 1F als de staatssecretaris van oordeel is dat hij met de afgenomen gehoren voldoende is voorgelicht. Zoals de staatssecretaris op de zitting heeft uitgelegd is gehandeld conform de Werkinstructie 2020/15. Na verwijzing van de zaak heeft de unit 1F een beoordeling gemaakt van de zaak en gekeken of het nodig was om eiser aanvullend te horen. Dat was niet het geval. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat
1. Als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
het nader gehoor op zichzelf onzorgvuldig is geweest. In dit verband heeft de staatssecretaris niet ten onrechte naar voren gebracht dat eiser gedurende drie dagen is gehoord en dat hij tijdens die gehoren zelf uitgebreid heeft verklaard over zijn werkzaamheden voor Eiye en andere zaken. De staatssecretaris stelt verder terecht dat uit het verslag van het nader gehoor volgt dat de gehoormedewerkers veelvoudig hebben doorgevraagd op de door eiser gegeven antwoorden en dat zij ter verificatie controlevragen hebben gesteld. De rechtbank volgt niet dat, zoals eiser nog stelt, de gehoormedewerkers bij het horen zijn uitgegaan van verkeerde veronderstellingen. Eiser is tot op heden ook niet teruggekomen op zijn inhoudelijke verklaringen over onder meer zijn werkzaamheden voor Eiye en hij legt in zijn beroepsgronden ook niet uit op welke punten hij in een aanvullend gehoor nog nader had willen verklaren. De beroepsgronden slagen niet.
Heeft de staatssecretaris de 1(F) tegenwerping voldoende gemotiveerd?
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris uit de verklaringen van eiser in de gehoren niet de conclusie heeft kunnen trekken dat eiser meerdere mensen heeft vermoord, dan wel dat sprake was van doodslag door eiser. Het eerste incident dat eiser heeft beschreven vond plaats in een bar en daarbij was sprake van zelfverdediging. Over het tweede incident heeft eiser weinig verklaard. Het betrof een worsteling als gevolg waarvan politieagent [A] is getroffen. Dat mogelijk iemand is overleden na deze incidenten, kan volgens eiser niet uit de gehoren worden afgeleid.
9. Op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag worden personen van de vluchtelingstatus uitgesloten die een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan, die een ernstig niet-politiek misdrijf hebben begaan of die zich schuldig hebben gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet dit artikel restrictief worden uitgelegd.2 Het ligt op de weg van de staatssecretaris om aan te tonen dat ernstige redenen zoals bedoeld in dit artikellid aanwezig zijn. Vanwege de ernst van de betreffende misdrijven en het verstrekkende karakter van de vaststelling dat artikel 1(F) van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en motivering strenge eisen gesteld. De veronderstelling dat sprake is van artikel 1(F) hoeft echter niet bewezen te worden volgens de in het strafrecht gehanteerde bewijsmaatstaven.3
10. Om te bepalen of een vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor een misdrijf of misdrijven in de zin van artikel 1(F), moet de staatssecretaris onderzoeken of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (
knowing participation) en of hij op enige wijze persoonlijk heeft deelgenomen (
personal participation).
11. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat uit de gehoren volgt dat in het geval van eiser sprake is van ernstige niet- politieke misdrijven in de zin van artikel 1(F), waarvoor hij individueel verantwoordelijk kan worden gehouden. Eiser heeft volgens zijn verklaring in ieder geval twee mensen om het leven gebracht. Eiser heeft verklaard dat hij
butcheris geweest voor Eiye en dat hij in
2 Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2008.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2377.
die rol verantwoordelijk was voor het uitdelen en het gebruiken van wapens. Zijn functie was het vermoorden van mensen. Hij was de leider daarin. Als er ruzie was met andere groeperingen, stond hij vooraan met een wapen. Op de vraag of hij wel eens iemand vermoord heeft antwoordt eiser bevestigend.4 Hij kan zich twee moorden herinneren.5 Het eerste incident dat eiser beschrijft is een moord in 2013. Aanleiding van dit incident zou zijn geweest dat er in Afuwa leden van Eiye waren vermoord door een rivaliserende groep. Eiser vertelt dat hij in de uitgaansgelegenheid [bedrijf] in de wijk [locatie] in [geboorteplaats] iemand van een andere groep heeft beschoten en gedood. Eiser verklaart dat ze twee jongens van “de andere kant” in de bar hebben vastgehouden nadat eiser zag dat er buiten de bar een gevecht ontstond tussen iemand van de andere kant en een van zijn jongens. Binnen ontstond toen ook een gevecht. Een van de jongens van de andere kant trok een mes en stak “een van onze jongens”, aldus eiser. Toen de jongen met het mes naar eiser toekwam heeft eiser zijn vuurwapen uit zijn zak gehaald en op de jongen afgevuurd. De jongen is in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.6 De stelling van eiser dat dit incident niet moet worden gezien in het kader van zijn werkzaamheden voor Eiye volgt de rechtbank niet. Te meer niet nu eiser verderop in het gehoor verklaart dat er niet altijd een opdracht van de leider van Eiye komt in dergelijke situaties. Eiser verklaart dat hij het wapen sowieso heeft. Als er iets gebeurt dan zet hij het wapen in en wacht hij niet op een opdracht.7 De stelling van eiser dat uit de gehoren niet volgt dat sprake was van moord/doodslag, volgt de rechtbank ook niet. Eiser verklaart zelf dat hij de jongen heeft doodgeschoten. Verder volgt de rechtbank niet dat eiser dit feit puur en alleen uit zelfverdediging heeft gepleegd. Uit de context en inhoud van de verklaringen volgt dat eiser actief heeft deelgenomen aan het gevecht tussen de twee groepen door twee van de leden van de andere groep eerst binnen vast te houden en vervolgens, passend bij de rol van
butchervoor de groep, zijn vuurwapen te gebruiken en te schieten toen de jongen met het mes op hem afliep. Dat eiser zonder provocatie werd aangevallen en gedwongen was om uit zelfverdediging te schieten, volgt niet uit de gehoren.8
12. Vervolgens beschrijft eiser een tweede incident. Dit betreft de moord in 2015 op een politieagent genaamd [A] . Eiser verklaart dat hij hem heeft vermoord omdat [A] het geld dat hij van eiser had gekregen om eiser uit de gevangenis te krijgen, niet terug wilde geven9 Voor zover eiser met zijn stelling dat sprake was van een worsteling als gevolg waarvan [A] is getroffen, ook hier een beroep doet op zelfverdediging, volgt de rechtbank eiser gelet op de inhoud van de gehoren niet. Eiser heeft verklaard dat hij bewust een afspraak met [A] maakte op de betreffende dag om het geld terug te krijgen. Eiser heeft verder verklaard dat hij zich opgelicht voelde en dat hij [A] heeft vermoord. Eiser heeft zijn pistool gepakt en is daarmee naar het huis van [A] gegaan. Bij het huis van [A] heeft hij zijn pistool gepakt en aan [A] laten zien. [A] hield eiser vast met het pistool en toen heeft eiser geschoten.10 Dat er een worsteling is geweest maakt niet dat de staatssecretaris – gelet op de verklaringen van eiser – niet kon overwegen dat eiser de agressor was in dit incident en dat geen sprake is geweest van zelfverdediging. Ten slotte heeft eiser in de gehoren nog verklaard dat het mogelijk is dat hij meer mensen heeft
4 Pag. 8 van het nader gehoor (hierna: NG).
5 Pag. 9 en 10 van het NG.
6 Pag. 28 en 29 van het NG.
7 Pag. 30 van het NG.
8 Pag. 26-31 van het NG.
9 Pag. 54 van het NG.
10 Pag. 18 van het NG.
vermoord, maar dat hij dat niet heeft gezien. Het zou misschien gaan om zes mensen.11 De stelling van eiser dat uit de gehoren niet kan worden afgeleid dat eiser levensdelicten heeft gepleegd, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet. De staatssecretaris wijst er in dit kader terecht op dat eiser hier zelf ondubbelzinnig over heeft verklaard en dat hij daar tot op heden ook niet op terug is gekomen. De conclusie van de staatssecretaris dat er bij eiser sprake was van ‘knowing participation’ en ‘personal participation’ kan de rechtbank dan ook volgen.
13. De door eiser in beroep nog ingenomen stelling dat hij vanwege zijn sociale en maatschappelijke omstandigheden gedwongen was om lid te worden van Eiye en er dus sprake was van dwang, volgt de rechtbank niet. De staatssecretaris heeft er in dit kader terecht op gewezen dat eiser in de gehoren heeft verklaard dat hij zich op voordracht van een kennis in 2008 heeft laten inschrijven als lid van Eiye en dat hij zelf heeft gevraagd om de functie van
butcherte mogen vervullen, omdat hij “een positie wilde bekleden in de groep” en omdat zijn “stem dan nog een stapje meer dan die van anderen” zou tellen.12 Uit de gehoren blijkt op geen enkele wijze dat sprake was van dwang. Verder wijst de staatssecretaris er terecht op dat uit de algemene landeninformatie niet kan worden afgeleid dat iemand zijn leven in Nigeria niet zeker is zonder aansluiting bij een cultgroep. Dat eiser nu in beroep stelt dat hij zich door de economische en maatschappelijke omstandigheden gedwongen voelde om zich bij Eiye aan te sluiten, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen vinden voor het oordeel dat sprake was van dwang. Het subjectieve gevoel van veiligheid of macht dat eiser ervoer door zich aan te sluiten bij Eiye is naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen aan dwang. De beroepsgronden slagen niet.
13. De rechtbank is gelet op dat wat is overwogen in punt 11 tot en met 13 van oordeel dat de staatssecretaris, onder verwijzing naar artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, terecht heeft overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
Homoseksualiteit; was de geloofwaardigheidsbeoordeling zorgvuldig en juist?
15. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden dat hij homoseksueel is. De verklaringen van eiser moeten gezien worden in het licht van zijn cultuur en persoonlijke achtergrond. Het is voor hem moeilijk om gedachten en gevoelens over zijn homoseksuele geaardheid uit te spreken. Eiser heeft diverse documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn geaardheid. Bureau Documenten (BD) heeft deze stukken onderzocht, en geconcludeerd dat ze niet bevoegd zijn opgemaakt. Eiser is het niet eens met deze conclusie en wil daarom een contra expertise laten verrichten. Dit is echter te duur. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet in kennis is gesteld van het rapport van BD en dat hij daar dus ook niet op heeft kunnen reageren. Ook heeft de staatssecretaris ten aanzien van het rapport van BD niet voldaan aan zijn vergewisplicht. De staatssecretaris had in dit geval moeten nagaan hoe BD tot een conclusie is gekomen. Eiser legt in beroep nog een aanvullende verklaring over van het Wereldhuis van 9 november 2023 waaruit volgt dat hij betrokken is bij de LHBTI-groep van het Wereldhuis.
11 Pag. 9 en 10 van het NG.
12 Pag. 7 en pag. 61 van het NG.
16. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat het ongeloofwaardig is dat eiser homoseksueel is. De staatssecretaris heeft in dit kader kunnen overwegen dat eiser tijdens de gehoren geen inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens of gedachtes op het moment dat hij zich zou hebben gerealiseerd dat hij homoseksueel is. De verklaringen van eiser geven geen blijk van een authentiek en persoonlijk verhaal op dit punt. Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het specifieke moment waarop hij zich van zijn geaardheid bewust werd. Tot tweemaal toe heeft eiser verklaard dat hij in 2004 door [B] voor het eerst werd betast. Ook heeft hij verklaard dat hij 14 of 15 jaar was toen hij zich realiseerde dat hij op mannen viel en dat het zijn seksuele ervaring met [B] was die er toe leidde dat hij zich dat realiseerde. In het vervolg van het gehoor, dat twee dagen later plaatsvond, heeft eiser anders verklaard. Eiser verklaart dan dat het in 2007 was dat [B] zijn ondergoed probeerde uit te trekken. De staatssecretaris wijst er terecht op dat deze tegenstrijdigheid niet in de correcties en aanvullingen door eiser is gecorrigeerd. Eiser is in zijn gehoren met deze tegenstrijdigheid geconfronteerd, maar hij heeft toen enkel herhaald dat de romantische relatie in 2007 is begonnen. De staatssecretaris heeft veel gewicht mogen toekennen aan deze tegenstrijdigheid aangezien het de enige verklaring van eiser is over hoe hij zou hebben ontdekt dat hij homoseksueel is.
16. De stelling van eiser dat de staatssecretaris in de gehoren te weinig rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser volgt de rechtbank niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet uit de besluitvorming van de staatssecretaris voldoende blijken dat hij rekening heeft gehouden met het referentiekader van de vreemdeling bij de volledige besluitvorming, waaronder de geloofwaardigheidsbeoordeling. Daarbij kan de staatssecretaris niet volstaan met feitelijkheden, maar hij moet uitleggen hoe er rekening is gehouden met de culturele achtergrond of het opleidingsniveau van de vreemdeling.13 Uit het bestreden besluit volgt dat de staatssecretaris bij de beoordeling heeft betrokken dat eiser weliswaar moeite heeft met lezen en schrijven, maar wel tot de tweede klas van de middelbare school onderwijs heeft gevolgd en een eigen kapperszaak is begonnen. Uit medisch onderzoek van het FMMU is verder niet gebleken dat eiser niet goed in staat zou zijn geweest om te verklaren. Gelet op die feiten mag een zekere mate van consistentie in zijn verklaringen mag worden verwacht. Hoewel deze toelichting niet heel uitgebreid is, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit om die reden onzorgvuldig tot stand is gekomen. De staatssecretaris wijst er terecht nog op dat ook nergens uit blijkt dat eiser geheugenverlies heeft of dat hij moeite zou hebben met het benoemen van data. Tot op heden heeft eiser geen (medische) stukken overgelegd waaruit volgt dat hij om enige reden extra kwetsbaar zou zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris het referentiekader van eiser voldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken.
16. De rechtbank is verder met de staatssecretaris van oordeel dat de door eiser ingebrachte documenten geen ander licht op de zaak werpen. Volgens BD zijn de documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgeven. BD komt tot deze conclusie omdat de opmaak en afgifte van de stukken afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Eiser heeft hier niets tegenover gesteld. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 22
13 Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1622.
september 2022 kan hem niet baten.14 Uit die uitspraak volgt dat de staatssecretaris er in beginsel van uit mag gaan dat de verklaring van onderzoek van het BD op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat laat echter onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van de staatssecretaris als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meebrengt dat hij moet nagaan hoe BD tot zijn conclusies is gekomen. In die situaties kan hij niet volstaan met een verwijzing naar de conclusies van de verklaring van onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich in deze zaak niet voordoet. De staatssecretaris heeft kunnen overwegen dat de conclusie van BD logisch volgt uit de constatering dat de opmaak en afgifte afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Bovendien heeft de staatssecretaris een vergewisbrief overgelegd, waarin hij verklaart dat de conclusies uit de verklaring van onderzoek inhoudelijk inzichtelijk zijn. Dat het rapport van BD niet eerst aan eiser is toegezonden voor commentaar, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de procedure onzorgvuldig is geweest. Er is geen rechtsregel die daartoe verplicht en eiser heeft tot op heden niet toegelicht waarom de conclusies van BD volgens hem onjuist zouden zijn. De beroepsgronden slagen niet.
19. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat het ongeloofwaardig is dat eiser homoseksueel is.
Vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM
Voormalig lidmaatschap van Eiye
20. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Nigeria vreest voor een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Eiye is een zeer gewelddadige organisatie die wijd verbreid is en die veel invloed heeft, ook binnen de Nigeriaanse overheid. De stelling van de staatssecretaris dat eiser zo uit de groep kan stappen als voormalig
butcheris naïef. De stelling van de staatssecretaris dat het risico niet actueel is omdat eiser al lange tijd geleden is vertrokken uit Nigeria, is geen zelfstandige reden om aan te nemen dat hij bij terugkeer niet in de problemen zal komen. Dat de familie van eiser in de tussentijd geen problemen heeft ondervonden is een niet onderbouwde conclusie van de staatssecretaris. Het blijkt ook een onjuiste conclusie, want in augustus 2023 is de broer van eiser vermoord door iemand van Eiye. Eiser legt in beroep ter onderbouwing van dit standpunt een krantenartikel over en een notariële verklaring over de moord op zijn broer.
20. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft van Eiye. Hiertoe heeft de staatssecretaris allereest van belang mogen achten dat niet is gebleken dat eiser de cultgroep daadwerkelijk heeft verlaten, in die zin dat hij daar (openlijk) afstand van heeft gedaan. Het vertrek van eiser uit Nigeria kan daarmee niet zonder meer gelijk worden gesteld. Uit de gehoren volgt verder niet dat eiser zich op enig moment openlijk heeft afgezet tegen Eiye. Eiser stelt wel dat hij zich heimelijk heeft verzet tegen Eiye door te liegen over het uitvoeren van moordopdrachten na zijn vrijlating uit de gevangenis, maar niet dat de leiders van Eiye hem op enig moment betrapt hebben op deze leugens of anderszins blijk hebben gegeven daarvan op de hoogte te zijn. De staatssecretaris stelt in dit kader niet ten onrechte vast dat niet is

14.ECLI:NL:RVS:2022:2765.

gebleken dat Eiye bekend is met het feit dat eiser de groep heeft verlaten. Dat uit landeninformatie volgt dat het lidmaatschap van een cult een
commitment for lifeis, maakt dan ook niet dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarom gevaar loopt. De staatssecretaris heeft kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiser de cult heeft verlaten. Verder heeft de staatssecretaris voor de beoordeling van de potentiële dreiging van belang mogen achten dat eiser al zeven jaar geleden is vertrokken uit Nigeria en dat hij in de gehoren zelf heeft verklaard dat hij en zijn familieleden in de tussentijd niet zijn lastig gevallen door Eiye. Dat eiser in beroep stelt dat zijn broer in 2023 door Eiye is vermoord omdat ze naar eiser op zoek waren, heeft de staatssecretaris niet tot een ander oordeel hoeven brengen. De staatssecretaris heeft deze stelling ongeloofwaardig kunnen vinden. In dit kader acht de rechtbank van belang dat het krantenartikel dat eiser in beroep heeft overgelegd duidt op misleiding. De datum van het artikel is met een pen aangepast naar 14 augustus 2023. De staatssecretaris heeft in zijn aanvullend verweer een digitale link toegevoegd naar een artikel met dezelfde tekst, dat op 14 november 2020 is gepubliceerd. Eiser heeft op de zitting geen enkele verklaring voor deze tegenstrijdigheid kunnen geven. Ook de overgelegde notariële verklaring leidt niet tot een ander oordeel over de gestelde vrees voor Eiye. De staatssecretaris heeft in dit kader van belang mogen achten dat de betreffende notaris niet op internet is terug te vinden – wat door eiser ter zitting ook niet is betwist – en dat iedereen een dergelijke verklaring kan krijgen tegen betaling. Verder heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat de inhoud van de verklaring op belangrijke punten ook niet strookt met de verklaringen van eiser. Over de represailles tegen eiser die in de notariële verklaring worden beschreven heeft eiser zelf immers niets verklaard in zijn (uitgebreide) gehoren, terwijl hij in die tijd naar eigen zeggen wel nog contact had met zijn familie. De beroepsgrond slaagt niet.
Mensenhandelaren
22. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij niet te vrezen heeft voor de mensenhandelaren die betrokken waren bij zijn vertrek.
23. De rechtbank heeft ambtshalve kennis genomen van de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 die over dit onderwerp gaat.15 In deze uitspraak wordt de motivering van de staatssecretaris op dit punt kritisch tegen het licht gehouden van informatie uit het nieuwste ambtsbericht over Nigeria. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris – anders dan in die zaak – in deze zaak niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade door toedoen van de mensenhandelaren.
23. In dat kader heeft de staatssecretaris van belang mogen achten dat eiser zelf heeft verklaard dat hij de mensenhandelaren pas heeft ontmoet in Lagos en dat zij met hem naar Italië gingen. Dat deze mensenhandelaren bekend waren met het adres waar eiser in Nigeria woonde, is niet gebleken.16 Verder heeft eiser verklaard dat hij in de afgelopen jaren geen problemen heeft van de mensenhandelaren en dat hij ook niet weet waar deze nu wonen. De stelling van eiser dat zijn moeder in Nigeria geïntimideerd zou zijn door de mensenhandelaren heeft de staatssecretaris niet hoeven te volgen, nu uit de gehoren van

15.ECLI:NL:RVS:2023:4346.

16 Pag. 19 van het NG.
eiser volgt dat de moeder van eiser zelf contact heeft gezocht met de mensen waar eiser voor stelt te vrezen. De staatssecretaris heeft kunnen overwegen dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit deel van het relaas. De beroepsgrond slaagt niet.
Homoseksualiteit
25. Gelet op dat wat is overwogen in punt 16 tot en met 19 volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij niet kan terugkeren naar Nigeria gelet op zijn geaardheid. De staatssecretaris heeft immers niet ten onrechte overwogen dat het niet geloofwaardig is dat eiser homoseksueel is.
Medische situatie
26. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij gemotiveerd heeft toegelicht dat de behandeling die hij nodig heeft voor zijn nierziekte kostbaar is en niet wordt vergoed. Daaruit volgt dat hij niet in een situatie verkeert waarin hij zal kunnen betalen voor de benodigde behandeling in Nigeria. De staatssecretaris heeft volgens eiser onvoldoende onderzocht of hij daadwerkelijk de mogelijkheid zal hebben om de behandeling te ondergaan in Nigeria.
26. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft onderzoek gedaan naar de medische situatie van eiser en de gevolgen voor zijn gezondheid bij een gedwongen terugkeer naar Nigeria. De conclusie van het BMA is dat het voor eiser mogelijk is om te reizen naar Nigeria en dat in Nigeria de mogelijkheid bestaat tot medische behandeling van zijn nierziekte. Ook heeft het BMA uiteengezet dat de behandeling van de klachten van eiser mogelijk van tijdelijke aard is en dat de operatie die eiser nodig heeft in Nigeria mogelijk is. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling17 en uit het arrest [C] 18 volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat indien deze beschikbaar is, de medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan deze bewijslast. Zijn enkele stelling dat hij de behandeling niet kan betalen is daartoe onvoldoende. De staatssecretaris heeft er in dit kader terecht op gewezen dat eiser niet heeft aangetoond wat de daadwerkelijke kosten van de medische behandeling zijn en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze kosten niet zou kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.

Autoriteiten en familie

28. Eiser heeft tenslotte de gestelde vrees voor de autoriteiten van Nigeria en voor zijn familie op geen enkele wijze onderbouwd. Het beroep van eiser op artikel 3 van het EVRM slaagt niet.
17 Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3134
18 Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016 in de zaak [C] tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
Het (zware) inreisverbod en het terugkeerbesluit
29. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat artikel 3 van het EVRM niet in de weg staat aan de (gedwongen) terugkeer van eiser naar Nigeria. Nu de gronden van eiser die zich richten tegen het inreisverbod enkel zien op de hier niet aan de orde zijnde situatie dat de rechtbank wél een artikel 3 EVRM-situatie zou aannemen, kan aan die gronden voorbij worden gegaan.
Conclusie en gevolgen
30. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning krijgt en dat het terugkeerbesluit en inreisverbod van kracht blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. S.G.M. van Veen en mr. A. Skerka, leden, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 januari 2024
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.